Zwangerschapsbegeleiding in de eerste lijn vóór de 10e week van de zwangerschap
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

3-jarige trend

Trend vrouwen dat de zwangerschapsbegeleiding startte in de eerste lijn vóór de 10e week van de zwangerschap
Jaar | Alle zwangere vrouwen | Zwangere vrouwen in achterstandswijken | BI ondergrens (zwangeren) | BI bovengrens (zwangeren) | BI ondergrens (zwangeren achterst.) | BI ondergrens (zwangeren achterst.) |
---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 34,9 | 28,2 | 32,7 | 37,2 | 24,7 | 31,7 |
2006 | 51,3 | 47,0 | 49,4 | 53,3 | 43,8 | 50,2 |
2007 | 63,9 | 56,9 | 62,3 | 65,5 | 54,3 | 59,6 |
2008 | 69,9 | 63,7 | 68,1 | 71 | 61,4 | 66,0 |
2009 | 73,5 | 66,7 | 72,1 | 74,9 | 64,2 | 69,3 |
2010 | 75,6 | 69,7 | 74,3 | 76,8 | 67,4 | 72,0 |
2011 | 78,7 | 71,9 | 77,5 | 79,8 | 69,4 | 74,4 |
2012 | 81 | 75,9 | 79,8 | 82,1 | 73,7 | 78,2 |
Bron: Perinatale Registratie Nederland (Perined)
- BI = 95% betrouwheidsinterval (alleen zichtbaar in de tabel lay-out)
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage vrouwen dat de zwangerschapsbegeleiding startte in de eerste lijn en waarbij het eerste consult plaatsvond vóór de 10e week van de zwangerschap |
Bron |
Perinatale Registratie Nederland (Perined) |
Berekening |
Teller: aantal vrouwen dat de zwangerschapsbegeleiding startte in de eerste lijn en waarbij het eerste consult plaatsvond vóór de 10e week van de zwangerschap. |
Interpretatie |
Om de prenatale zorg, inclusief screening, zo vroeg mogelijk in de zwangerschap te starten, is het aan te bevelen dat het eerste contact van een zwangere vrouw met een verloskundige of verloskundig actieve huisarts bij voorkeur binnen 8 tot 10 weken na de eerste dag van de laatste menstruatie plaatsvindt. Verloskundigen, gemeentelijke overheid en rijksoverheid kunnen bijdragen aan het hebben van een tijdig contact met een verloskundigenpraktijk door gerichte voorlichting te geven die aansluit bij verschillende doelgroepen. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
De indicator zou in het ideale geval vrijwel 100% bereiken. Omdat dit niet realistisch lijkt, is hier op pragmatische gronden 95% als referentiewaarde gekozen. De waarde heeft dus geen officiele status |
Jaar |
2012 |
Vrouwen die op enig moment in de zwangerschap hebben gerookt
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

2-jarige trend

Vrouwen die roken tijdens de zwangerschap 2010 en 2015
Land | 2010 | 2015 | Meetperiode |
---|---|---|---|
VK: Schotland | 19 | tijdens | |
Spanje (Valencia) | 18,3 | einde | |
VK: Wales | 16 | 17,3 | 2010=tijdens; 2015=3e trimester |
Frankrijk | 17,1 | 16,3 | 3e trimester |
VK: Noord-Ierland | 15 | 14,3 | tijdens |
Spanje (Catalonia) | 14,3 | 13 | 3e trimester |
Oostenrijk | 12,5 | 3e trimester | |
VK: Engeland | 12 | 12,3 | 2010 = tijdens; 2015=bij baring |
Slovenië | 11 | 9,5 | tijdens |
Duitsland | 10,7 | 9 | tijdens |
NEDERLAND | 8,0 | 8,6 | tijdens |
Kroatië | 8,1 | tijdens | |
Letland | 10,4 | 7,9 | tijdens |
Denemarken | 12,8 | 7,5 | 2010=tijdens; 2015=2e trimester |
Finland | 10 | 7,5 | na 1e trimester |
Tsjechië | 6,2 | 7,2 | tijdens |
Estland | 7,8 | 6,1 | tijdens |
Italië | 5,3 | tijdens | |
Lithouwen | 4,5 | 4,4 | tijdens |
Zweden | 4,9 | 3,8 | tijdens |
Noorwegen | 7,4 | 3,6 | 2010=einde; 2015=3e trimester |
Polen | 12,3 | 3e trimester |
Bron: Euro-Peristat, 2018
- De toename in Nederland tussen 2010 en 2015 is niet statistisch significant.
- Voor Nederland zijn de cijfers afkomstig van de Landelijke Peilingen Roken tijdens de Zwangerschap, uitgevoerd door TNO; zie de onderstaande tabel voor meer informatie.
- Zie de achterliggende tabel voor de meetperiode.
Vrouwen die roken tijdens de zwangerschap 2016 en 2018
2016 | 2018 | |
---|---|---|
Laag opgeleid | 21,7 | 16,0 |
Middelbaar opgeleid | 13,1 | 11,5 |
Hoog opgeleid | 2,7 | 2,7 |
Bron: Monitor Middelengebruik en Zwangerschap, Trimbos-instituut
Deze cijfers zijn ook onderdeel van: | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage vrouwen dat op enig moment in de zwangerschap heeft gerookt |
Bron |
Monitor Middelengebruik en Zwangerschap (Trimbos-instituut) ; Landelijke Peilingen Roken tijdens de Zwangerschap (TNO), ten behoeve van de internationale vergelijking. |
Berekening |
Monitor Middelengebruik en Zwangerschap Landelijke Peilingen Roken tijdens de Zwangerschap |
Interpretatie |
Hoe lager dit percentage is, des te gunstiger. Roken tijdens de zwangerschap is schadelijk voor de moeder en voor het ongeboren kind. Roken tijdens de zwangerschap draagt bij aan perinatale morbiditeit en sterfte. Het verhoogt de kans op een miskraam, een lager geboortegewicht en/of een te kleine of te vroeg geboren baby. Interventies om zwangere vrouwen te laten stoppen met roken zijn effectief gebleken. Het is vooral van belang in te zetten op stoppen met roken en het voorkómen van terugval na stoppen, bij vrouwen met een lagere opleiding. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
De Rijksoverheid wil er samen met de organisaties in het Nationaal Preventieakkoord (23 november 2018) naartoe werken dat er in 2040 geen zwangere vrouwen meer roken. |
Toelichting bij de internationale vergelijking | Er zijn alleen landen gepresenteerd waarin de prevalentie van roken is gemeten in het tweede of derde trimester, of de periode in de zwangerschap is niet bekend ('tijdens de zwangerschap'). Dit is van belang omdat gedurende de zwangerschap meer vrouwen stoppen met roken. De heterogeniteit van de primaire bron is groot: medische dossiers, interviews tijdens de zwangerschap, interviews na de bevalling en vragenlijstonderzoek. Factoren als volledigheid van de dossiers en omvang en representativiteit van de steekproef kunnen van invloed zijn op het prevalentiecijfer. |
Toelichting bij de trend |
In de trendgrafiek is de trend naar opleidingsniveau weergegeven. Voor de totale groep zwangere vrouwen lijkt er ten opzichte van de cijfers uit 2016 een lichte daling te zijn in de percentages vrouwen die vóór, tijdens of na de zwangerschap roken, maar deze daling is statistisch niet significant. |
Jaar |
2018 |
Literatuur | Lanting et al., 2015, Lanting et al., 2012, Tuithof et al., 2017, van Schayck et al., 2019 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Roken tijdens de zwangerschap: percentages over de periode 2001-2015. Leiden: TNO; 2015. Bron
- Roken tijdens de zwangerschap. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. 2012. Bron
- Factsheet Monitor Zwangerschap en Middelengebruik. Utrecht: Trimbos-instituut; 2017. Bron
- Middelengebruik van vrouwen en hun partners vóór, tijdens en na de zwangerschap. Utrecht: Trimbos-instituut; 2019. Bron
Ongeplande keizersneden in een laagrisicogroep met een bevalling in de tweede lijn
Indicatorwaarde

Referentiewaarde*

3-jarige trend

Trend ongeplande keizersneden bij vrouwen in de 'NTSV-groep'
Jaar | Totale groep | BI ondergrens (totaal) | BI bovengrens (totaal) | NTSV-groep | BI ondergrens (NTSV) | BI bovengrens (NTSV) |
---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 11,9 | 11,8 | 12,1 | 11,2 | 10,9 | 11,5 |
2006 | 12 | 11,8 | 12,2 | 11,7 | 11,4 | 12 |
2007 | 12 | 11,8 | 12,2 | 11,7 | 11,3 | 12 |
2008 | 12,3 | 12,1 | 12,5 | 12,1 | 11,8 | 12,4 |
2009 | 12,5 | 12,3 | 12,7 | 12,4 | 12,1 | 12,7 |
2010 | 12,6 | 12,4 | 12,8 | 12,5 | 12,2 | 12,8 |
2011 | 12,3 | 12,1 | 12,5 | 12,4 | 12,1 | 12,7 |
2012 | 12,2 | 12,1 | 12,4 | 12,6 | 12,3 | 12,9 |
Bron: Perinatale Registratie Nederland (Perined)
- BI = 95% betrouwbaarheidsinterval
- NTSV = Nulliparous Term Singleton Vertex - à terme nulliparea met eenling in hoofdligging.
- De NTSV-groep betreft een laagrisicogroep van vrouwen met een voldragen (>=37 weken) eerste kind in hoofdligging.
Dit cijfer is ook onderdeel van |
---|
Toelichting | |
---|---|
Volledige naam indicator | Percentage ongeplande keizersneden in de 'NTSV-groep' met een bevalling in de tweede lijn. |
Bron | Perinatale Registratie Nederland (Perined) |
Berekening | Teller: aantal geboorten van een eerste kind dat plaatsvindt in de tweede lijn in de laagrisicogroep zwangere vrouwen waarbij een ongeplande keizersnede is uitgevoerd. Noemer: aantal geboorten van een eerste kind dat plaatsvindt in de tweede lijn in de laagrisicogroep zwangere vrouwen. |
Interpretatie |
Een tweedelijnsbevalling is een bevalling die eindigt in het ziekenhuis onder verantwoordelijkheid van een gynaecoloog. Een keizersnede is een ingrijpende buikoperatie die risico’s met zich meebrengt. Voordat tot een keizersnede wordt overgegaan, moeten de voordelen en risico’s zorgvuldig worden afgewogen. De WHO adviseert terughoudendheid met betrekking tot keizersneden in het algemeen. Binnen de laagrisicogroep zouden keizersneden uitzondering moeten zijn. |
Toelichting bij de referentiewaarde | n.v.t. |
Jaar | 2012 |
Te vroeg geboren baby's geboren in ziekenhuis zonder neonatale intensive care unit
Indicatorwaarde

Referentiewaarde*

3-jarige trend

Trend te vroeg geboren baby's in ziekenhuis zonder NICU
Jaar | Te vroeg geboren baby's | BI ondergrens | BI bovengrens |
---|---|---|---|
2005 | 26,5 | 24,5 | 28,6 |
2006 | 24,4 | 22,5 | 26,5 |
2007 | 21,9 | 20 | 23,9 |
2008 | 20,7 | 18,8 | 22,6 |
2009 | 19,3 | 17,5 | 21,2 |
2010 | 18,1 | 16,3 | 20 |
2011 | 15,7 | 14 | 17,5 |
2012 | 15,1 | 13,5 | 16,9 |
Bron: Perinatale Registratie Nederland (Perined)
- BI = 95% betrouwbaarheidsinterval
- NICU = Neonatale Intensive Care Unit
Toelichting | |
---|---|
Volledige naam indicator | Percentage te vroeg geboren baby's geboren in een ziekenhuis zonder neonatale intensive care unit |
Bron | Perinatale Registratie Nederland (Perined) |
Berekening | Teller: aantal premature baby’s (24-32 weken) geboren in een ziekenhuis zonder neonatale intensive care unit. Noemer: totaal aantal premature baby’s geboren in een ziekenhuis. |
Interpretatie | Hoe hoger dit percentage, hoe meer kinderen geboren worden in een ziekenhuis zonder neonatale intensive care unit. Indien er sprake is van dreigende vroeggeboorte, tussen 24 en 32 weken, kan de geboorte het beste plaatsvinden in een perinatologisch centrum (NVOG, 2011). Uit onderzoek is gebleken dat wanneer kinderen met deze zwangerschapsduur geboren worden in een perinatologisch centrum, zij betere overlevingskansen hebben (Warner et al., 2004; Rautava et al., 2007). |
Toelichting bij de referentiewaarde | n.v.t. |
Jaar | 2012 |
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Dreigende vroeggeboorte. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie; 2011. Bron
- The effect of birth hospital type on the outcome of very low birth weight infants. Pediatrics. 2004;113(1 Pt 1):35-41. Pubmed
- The effect of birth in secondary- or tertiary-level hospitals in Finland on mortality in very preterm infants: a birth-register study. Pediatrics. 2007;119(1):e257-63. Pubmed | DOI
Foetale sterfte na een zwangerschapsduur van 22 weken
Indicatorwaarde

Referentiewaarde (niet beschikbaar)

3-jarige trend

Foetale sterfte 2004 - 2015
Land | 2015 | BI ondergrens 2015 | BI bovengrens 2015 | 2010 | BI ondergrens 2010 | BI bovengrens 2010 | 2004 | BI ondergrens 2004 | BI bovengrens 2004 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Hongarije | 3,7 | 3,3 | 4,1 | 3,4 | 3,1 | 3,8 | 3,7 | 3,4 | 4,1 |
Slowakije | 3,5 | 3,1 | 4,1 | 3,1 | 2,7 | 3,6 | 1,7 | 1,3 | 2,0 |
Ierland | 3,4 | 3,0 | 3,9 | 3,7 | 3,2 | 4,1 | 4,3 | 3,8 | 4,8 |
Letland | 3,4 | 2,7 | 4,2 | 4,1 | 3,3 | 5,1 | 4,8 | 4,0 | 5,9 |
Kroatië | 3,2 | 2,7 | 3,8 | ||||||
Estland | 3,1 | 2,3 | 4,2 | 2,7 | 2,0 | 3,7 | 3,2 | 2,4 | 4,2 |
België | 3,1 | 2,8 | 3,4 | 3,2 | 2,8 | 3,5 | 3,0 | 2,6 | 3,4 |
VK: Engeland en Wales | 3,1 | 2,9 | 3,2 | 3,8 | 3,6 | 3,9 | |||
Frankrijk | 3,0 | 2,9 | 3,1 | ||||||
Zweden | 3,0 | 2,7 | 3,4 | 2,8 | 2,5 | 3,1 | 3,2 | 2,8 | 3,5 |
Griekenland | 3,0 | 2,6 | 3,3 | 3,5 | 4,0 | 3,6 | 4,4 | ||
Litouwen | 2,9 | 2,3 | 3,5 | 3,4 | 2,8 | 4,1 | 3,9 | 3,3 | 4,7 |
Tsjechië | 2,7 | 2,4 | 3,1 | 1,5 | 1,3 | 1,7 | 2,4 | 2,1 | 2,7 |
Spanje | 2,7 | 2,6 | 2,9 | 2,6 | 2,5 | 2,8 | 2,7 | 2,6 | 2,9 |
VK: Schotl. en N-Ierl. | 2,6 | 2,4 | 3,1 | 3,6 | 3,2 | 4,0 | 4,3 | 3,9 | 4,8 |
Portugal | 2,5 | 2,2 | 2,9 | 2,4 | 2,1 | 2,7 | 2,7 | 2,4 | 3,0 |
Polen | 2,5 | 2,3 | 2,6 | 3,0 | 2,8 | 3,1 | 3,8 | 3,6 | 4,0 |
Zwitserland | 2,4 | 2,1 | 2,7 | 2,1 | 1,8 | 2,5 | |||
Duitsland | 2,4 | 2,3 | 2,5 | 2,3 | 2,1 | 2,4 | 2,6 | 2,4 | 2,7 |
Italië | 2,4 | 2,3 | 2,6 | 2,4 | 2,2 | 2,5 | 3,7 | 3,6 | 3,9 |
Oostenrijk | 2,4 | 2,1 | 2,8 | 2,5 | 2,1 | 2,8 | 2,5 | 2,2 | 2,9 |
Slovenië | 2,4 | 1,8 | 3,1 | 3,3 | 2,6 | 4,2 | 3,5 | 2,8 | 4,5 |
Noorwegen | 2,3 | 1,9 | 2,7 | 2,7 | 2,0 | 2,7 | 2,9 | 2,5 | 3,4 |
NEDERLAND | 2,2 | 2,0 | 2,4 | 2,9 | 2,6 | 3,1 | 4,3 | 4,0 | 4,6 |
Finland | 2,1 | 1,7 | 2,5 | 2,0 | 1,6 | 2,3 | 2,0 | 1,7 | 2,4 |
Denemarken | 2,0 | 1,7 | 2,4 | 2,3 | 2,0 | 2,7 | 3,7 | 3,3 | 4,2 |
Bron: Euro-Peristat, 2018
- BI = 95% betrouwbaarheidsinterval (alleen zichtbaar in de tabel lay-out).
- De cijfers zijn (indien mogelijk) zonder zwangerschapsafbrekingen.
- Om cijfers internationaal in de tijd te vergelijken, wordt een grens van 28 weken gehanteerd; daardoor vallen de cijfers hoger uit dan nationale cijfers waarbij de grens bij 22 weken wordt gelegd.
- Indien informatie over de zwangerschapsduur ontbrak, zijn geboortes en sterfgevallen meegerekend bij een geboortegewicht boven de 500 gram. Geboorte en sterfte zijn geëxcludeerd bij het ontbreken van zowel zwangerschapsduur als geboortegewicht.
- Polen, Zweden, Zwitserland: data uit 2014 i.p.v. 2015.
Trend foetale sterfte
Jaar | Foetale sterfte per 1.000 geborenen |
---|---|
2000 | 8,1 |
2001 | 8,0 |
2002 | 7,9 |
2003 | 7,3 |
2004 | 7,2 |
2005 | 7,2 |
2006 | 7,0 |
2007 | 6,7 |
2008 | 6,6 |
2009 | 6,0 |
2010 | 5,7 |
2011 | 5,6 |
2012 | 5,5 |
2013 | 5,3 |
2014 | 4,7 |
2015 | 4,8 |
2016 | 4,8 |
2017 | 4,6 |
2018 | 5,0 |
2019 | 4,8 |
Bron: Perinatale Registratie Nederland (Perined)
Dit cijfer is ook onderdeel van |
---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Foetale sterfte na een zwangerschapsduur van 22 weken |
Bron |
Perinatale Registratie Nederland (Perined); Euro-Peristat (2008, 2013 en 2018) |
Berekening |
Teller: alle baby's die na een zwangerschapsduur van 22 weken of meer na de geboorte geen enkel teken van leven hebben getoond. |
Interpretatie |
Uitkomstmaten die betrekking hebben op de gezondheid van baby’s in hun eerste levensjaar, en dan met name sterftecijfers, worden vaak gebruikt als maat voor de kwaliteit van perinatale zorg. De voornaamste oorzaken rondom perinatale sterfte zijn aangeboren aandoeningen, (ernstige) vroeggeboorte en foetale groeibeperking. Er zijn ook risicofactoren aan te wijzen zoals de leeftijd van de moeder, meerlingenzwangerschappen, diabetes en roken. De kwaliteit van zorg tijdens de preconceptie, zwangerschap, geboorte en neonatale periode heeft hier invloed op, en daarmee ook op de mortaliteit en morbiditeit van de baby (Bonsel et al., 2010). |
Toelichting bij de referentiewaarde |
n.v.t. |
Toelichting bij de internationale vergelijking | Voor een betere vergelijkbaarheid tussen landen is de grenswaarde bij een hogere zwangerschapsduur dan 22 weken gelegd. Vaak wordt 28 weken genomen, maar uit onderzoek op basis van cijfers uit 2015 lijkt 24 weken ook te voldoen. Omdat Euro-Peristat een hogere grenswaarde hanteert dan de Nederlandse cijfers, vallen de internationale cijfers lager uit dan de Nederlandse (Euro-Peristat, 2018). |
Jaar |
2019 |
Literatuur | Perined, 2020; Smith et al., 2018; Euro-Peristat, 2018 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Lijnen in perinatale sterfte. Signalementstudie Zwangerschap en Geboorte 2010. Rotterdam: Erasmus MC ; 2010. Bron
- European Perinatal Health Report. Core indicators of the health and care of pregnant women and babies in Europe in 2015. .; 2018. Bron
- Geboortezorg in Nederland 2019. Overzicht van cijfers over geboorten en geboortezorg in Nederland in 2019. Perined; 2020. Bron
- Quantifying the burden of stillbirths before 28 weeks of completed gestational age in high-income countries: a population-based study of 19 European countries. Lancet. 2018;392(10158):1639-1646. Pubmed | DOI
Neonatale sterfte na een zwangerschapsduur van 22 weken
Indicatorwaarde

Referentiewaarde (niet beschikbaar)

3-jarige trend

Neonatale sterfte 2004-2015
2015 | Bi ondergrens 2015 | Bi bovengrens 2015 | 2010 | Bi ondergrens 2010 | Bi bovengrens 2010 | 2004 | Bi ondergrens 2004 | Bi bovengrens 2004 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kroatië | 2,7 | 2,2 | 3,3 | ||||||
Polen (2014) | 2,4 | 2,3 | 2,6 | 3,1 | 2,9 | 3,2 | 4,4 | 4,2 | 4,6 |
Hongarije | 2,4 | 2,1 | 2,7 | ||||||
Letland | 2,2 | 1,7 | 2,9 | 3,3 | 2,6 | 4,2 | 5,5 | 4,6 | 6,6 |
Frankrijk | 2,1 | 2,0 | 2,2 | 2,1 | 2,0 | 2,2 | |||
Litouwen | 2,0 | 1,6 | 2,6 | 2,3 | 1,8 | 2,9 | 4,2 | 3,6 | 5,1 |
NEDERLAND | 2,0 | 1,8 | 2,2 | 2,2 | 2,0 | 2,4 | 2,7 | 2,5 | 3,0 |
Slowakije | 1,9 | 1,6 | 2,3 | 1,8 | 1,4 | 2,1 | 2,4 | 2,0 | 2,8 |
Zwitserland (2014) | 1,8 | 1,5 | 2,1 | 1,9 | 1,6 | 2,2 | |||
VK (excl. Schotland) | 1,7 | 1,7 | 1,9 | 2,0 | 1,9 | 2,1 | 2,6 | 2,4 | 2,7 |
België | 1,6 | 1,4 | 1,9 | 1,9 | 1,8 | 2,3 | 2,3 | 2,0 | 2,7 |
Denemarken | 1,4 | 1,1 | 1,7 | 1,5 | 1,2 | 1,8 | 3,0 | 2,6 | 3,5 |
Oostenrijk | 1,4 | 1,1 | 1,6 | 1,7 | 1,4 | 2,0 | 2,2 | 1,9 | 2,6 |
Zweden (2014) | 1,3 | 1,1 | 1,5 | 1,3 | 1,1 | 1,5 | 1,9 | 1,7 | 2,2 |
Estland | 1,2 | 0,8 | 2,0 | 1,3 | 0,8 | 2,0 | 3,9 | 3,0 | 5,0 |
Tsjechië | 1,2 | 1,0 | 1,4 | 1,6 | 1,4 | 1,9 | 1,9 | 1,6 | 2,2 |
Noorwegen | 1,2 | 0,9 | 1,5 | 1,6 | 1,3 | 2,0 | 1,9 | 1,6 | 2,3 |
Finland | 1,2 | 0,9 | 1,5 | 1,3 | 1,0 | 1,6 | 2,0 | 1,6 | 2,4 |
Slovenië | 0,4 | 0,2 | 0,8 | 1,1 | 0,8 | 1,7 | 2,2 | 1,6 | 3,1 |
Portugal | 1,6 | 1,3 | 1,8 | 2,3 | 2,0 | 2,6 | |||
Spanje: Valencia | 2,4 | 2,0 | 2,8 | 1,8 | 1,5 | 2,2 |
Bron: Euro-Peristat, 2018
- BI = 95% betrouwbaarheidsinterval (alleen zichtbaar in de tabel lay-out).
- Binnen Euro-Peristat wordt een grens van 24 weken gehanteerd, waardoor cijfers lager uitvallen dan nationale cijfers.
- België 2004: excl. Wallonië.
Trend neonatale sterfte
Jaar | Neonatale sterfte per 1.000 levendgeborenen (PRN) |
---|---|
2000 | 4,2 |
2001 | 4,0 |
2002 | 4,0 |
2003 | 3,9 |
2004 | 3,4 |
2005 | 4,0 |
2006 | 3,5 |
2007 | 3,5 |
2008 | 3,1 |
2009 | 3,2 |
2010 | 3,3 |
2011 | 3,3 |
2012 | 3,0 |
2013 | 3,2 |
2014 | 3,1 |
2015 | 3,0 |
2016 | 2,6 |
2017 | 3,0 |
2018 | 3,0 |
2019 | 3,0 |
Bron: Perinatale Registratie Nederland (Perined)
Dit cijfer is ook onderdeel van |
---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Neonatale sterfte na een zwangerschapsduur van 22 of meer weken. |
Bron |
Perinatale registratie Nederland (Perined); Euro-Peristat (2008, 2013 en 2018) |
Berekening |
Teller: aantal baby's die na een zwangerschapsduur van 22 weken of meer tot en met de 28e dag na de geboorte zijn overleden. |
Interpretatie |
Uitkomstmaten die betrekking hebben op de gezondheid van baby’s in hun eerste levensjaar, en dan met name sterftecijfers, worden vaak gebruikt als maat voor de kwaliteit van perinatale zorg. De voornaamste oorzaken rondom perinatale sterfte zijn aangeboren aandoeningen, (ernstige) vroeggeboorte en foetale groeibeperking. Er zijn ook risicofactoren aan te wijzen zoals de leeftijd van de moeder, meerlingenzwangerschappen, diabetes en roken. De kwaliteit van de zorg tijdens de preconceptie, zwangerschap, geboorte en neonatale periode heeft hier invloed op, en daarmee ook op de mortaliteit en morbiditeit van de baby (Bonsel et al., 2010). |
Toelichting internationale vergelijking | Voor een betere vergelijkbaarheid tussen landen, is hier de grens gelegd bij een zwangerschapsduur van 24 weken. Omdat Euro-Peristat hogere grenswaarden hanteert dan nationaal (22+ weken), vallen de cijfers lager uit dan de nationale cijfers. |
Jaar |
2019 |
Literatuur | Perined, 2020; Smith et al., 2018; Euro-Peristat, 2018 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Lijnen in perinatale sterfte. Signalementstudie Zwangerschap en Geboorte 2010. Rotterdam: Erasmus MC ; 2010. Bron
- Geboortezorg in Nederland 2019. Overzicht van cijfers over geboorten en geboortezorg in Nederland in 2019. Perined; 2020. Bron
- Quantifying the burden of stillbirths before 28 weeks of completed gestational age in high-income countries: a population-based study of 19 European countries. Lancet. 2018;392(10158):1639-1646. Pubmed | DOI
- European Perinatal Health Report. Core indicators of the health and care of pregnant women and babies in Europe in 2015. .; 2018. Bron
Borstvoeding direct na de geboorte
Indicatorwaarde (2018)

Referentiewaarde

3-jarige trend (2015 - 2018)

Percentage vrouwen die direct na de geboorte volledige borstvoeding geven 2015
Land | Percentage |
---|---|
Denemarken | 97 |
Zwitserland | 95 |
Kroatië | 93 |
Duitsland | 86 |
Nederland | 80 |
Zweden | 80 |
Noorwegen | 68 |
Ierland | 46 |
Bron: Theurich et al., 2019
Trend vrouwen die direct na de geboorte volledige borstvoeding geven 2001 - 2018
Jaar | Percentage |
---|---|
2001 | 75 |
2002 | 80 |
2003 | 80 |
2005 | 74 |
2007 | 81 |
2010 | 75 |
2015 | 80 |
2018 | 69 |
- Voor de jaren 2005, 2007, 2010 en 2015 werden de percentages gewogen voor het opleidingsniveau van de moeder vanwege de relatief lage respons bij laagopgeleide vrouwen
- In 2018 is een andere methodiek voor de dataverzameling gebruikt namelijk via het Digitaal Dossier van de Jeugdgezondheidszorg (DD JGZ); in voorgaande peilingen ging dit via landelijke vragenlijsten
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage bevallen vrouwen dat direct na de geboorte borstvoeding geeft |
Bron |
|
Berekening |
Teller 2018: aantal vrouwen dat op de geboortedag is gestart met borstvoeding die geregistreerd staan in het digitale dossier JGZ in één van de deelnemende JGZ organisaties. Noemer 2018: alle vrouwen die bevallen zijn en waarvan gegevens zijn geregistreerd in het digitale dossier JGZ in één van de deelnemende JGZ organisaties. Teller 2001 - 2015: aantal vrouwen dat korter dan 7 maanden geleden was bevallen en deelnam aan de peiling en dat na de geboorte is gestart met borstvoeding. Noemer 2001 - 2015: aantal vrouwen dat korter dan 7 maanden geleden was bevallen en deelnam aan de peiling. |
Toelichting berekening |
Vanaf 2018 wordt data verkregen via een van de 7 deelnemende JGZ organisaties in Nederland. Een JGZ professional registreert deze data tijdens een contact(moment) met de zuigeling en zijn/haar ouders. Persoonskenmerken van de moeder (opleiding, leeftijd en geboorteland) zijn vergeleken met landelijke cijfers van het CBS. Hieruit is gebleken dat de studiepopulatie representatief is voor de gehele populatie. Voor de Peiling melkvoeding van zuigelingen uitgevoerd door TNO in 2015 werden op 333 JGZ-locaties in Nederland uitnodigingen uitgedeeld om deel te nemen aan de vragenlijst. In totaal zijn 16.545 vrouwen uitgenodigd om deel te nemen, hiervan zijn uiteindelijk 1.740 vragenlijsten geschikt bevonden voor analyse. Er hebben relatief veel hoger opgeleide vrouwen met een Nederlandse afkomst deelgenomen, er is echter wel gecorrigeerd voor opleidingsniveau. Het internationale cijfer voor Nederland is gebaseerd op de Peiling melkvoeding van zuigelingen 2015 (TNO). |
Interpretatie |
Deze indicator zegt iets over de mate van voorlichting/begeleiding aan de moeder en de samenwerking tussen de verloskundige en kraamhulp. Het geven van borstvoeding heeft belangrijke voordelen voor kind en moeder en wordt daarom ook door de WHO aangeraden. Diverse studies leggen een relatie tussen borstvoeding en een verminderde kans op ziekten bij zowel het kind als de moeder (Buijssen et al., 2015;Victora et al., 2016). Daarnaast speelt het een grote rol tussen de hechting en de ontwikkeling van het kind (Horta et al., 2007;). |
Toelichting bij de referentiewaarde |
In de peiling van 2015 startte 90% van de hoogopgeleide vrouwen met borstvoeding. Deze referentiewaarde gebruiken voor alle vrouwen. |
Jaar |
2018 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Breastfeeding rates and programs in Europe: A survey of 11 national Breastfeeding Committees and Representatives. Journal of Pediatric Gastroenterology and Nutrition. 2019;72(2). Bron
- Health effects of breastfeeding: an update : Systematic literature review. Bilthoven: RIVM; 2015. Bron
- Breastfeeding in the 21st century: epidemiology, mechanisms, and lifelong effect. Lancet. 2016;387(10017):475-90. Pubmed | DOI
- Evidence on the long-term effects of breastfeeding: systematic review and meta-analyses. Geneva: WHO; 2007. Bron
Deelname neonatale gehoorscreening
Indicatorwaarde (2019)

Referentiewaarde

3-jarige trend (2017 - 2019)

Trend deelname neonatale gehoorscreening 2011 - 2019
Jaar | Percentage |
---|---|
2011 | 99,4 |
2012 | 99,4 |
2012 | 99,4 |
2014 | 99,5 |
2015 | 99,6 |
2016 | 99,7 |
2017 | 99,7 |
2018 | 99,6 |
2019 | 99,6 |
Deze cijfers zijn ook onderdeel van: | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage van de doelgroep dat deelneemt aan de neonatale gehoorscreening |
Bron |
|
Berekening |
Noemer: Pasgeborenen in Nederland die de neonatale gehoorscreening aangeboden krijgen. |
Interpretatie |
De neonatale gehoorscreening (NGS) is een landelijk bevolkingsonderzoek dat iedere pasgeborene in Nederland krijgt aangeboden. Het doel van de NGS is om kinderen met een permanent gehoorverlies van minimaal 40 decibel (dB) aan één of beide oren tijdig op te sporen, zodat bij de kinderen met een dubbelzijdig gehoorverlies vóór de leeftijd van een half jaar gestart kan worden met een passende interventie. Daarnaast kan het Audiologisch Centrum adviezen voor de begeleiding geven bij kinderen met gehoorverlies aan één oor. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
De referentiewaarde is binnen het programma een 'signaalwaarde'; wanneer de indicator deze signaalwaarde overschreidt, kan dat wijzen op een afwijking en/of risico. |
Jaar |
2019 |
Literatuur |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Monitor neonatale gehoorscreening 2019. Leiden: TNO; 2020. Bron
Vaccinatiegraad D(K)TP
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

Trend

Vaccinatiegraad 1-jarigen voor DKT internationaal 2018
Land | Percentage |
---|---|
Hongarije | 99,9 |
Griekenland | 99 |
Japan | 99 |
Portugal | 99 |
België | 98 |
Israël | 97,6 |
Zuid-Korea | 97,5 |
Zweden | 97 |
Slowakije | 96,5 |
Frankrijk | 96,3 |
Tsjechië | 96 |
Letland | 96 |
Noorwegen | 96 |
Denemarken | 96 |
Zwitserland | 95,9 |
Polen | 95,2 |
Italië | 95,1 |
Chili | 95 |
Australië | 94,6 |
Ierland | 94,5 |
Verenigd Koninkrijk | 94 |
Verenigde Staten | 94 |
NEDERLAND | 93,5 |
Spanje | 93,4 |
Slovenië | 93 |
Duitsland | 93 |
Nieuw-Zeeland | 92,6 |
Litouwen | 92,3 |
Estland | 91,9 |
Canada | 91 |
Finland | 91 |
Oostenrijk | 85 |
Bron: OECD Health Statistics
- DKT: Difterie, Kinkhoest, Tetanus. (In het Engels DTP: Diphtheria, Tetanus, Pertussis)
- De leeftijd van vaccineren kan verschillen per land, vanwege verschillen in vaccinatieschema's
Trend vaccinatiegraad voor D(K)TP
Jaar | Basisimmuniteit | Volledig afgesloten |
---|---|---|
2006 | 94,3 | 93,0 |
2007 | 94,0 | 92,5 |
2008 | 94,5 | 92,6 |
2009 | 95,2 | 93,5 |
2010 | 95,0 | 93,4 |
2011 | 95,4 | 92,2 |
2012 | 95,4 | 93,0 |
2013 | 95,5 | 93,1 |
2014 | 95,4 | 92,7 |
2015 | 94,8 | 92,7 |
2016 | 94,2 | 92,0 |
2017 | 93,5 | 90,8 |
2018 | 92,6 | 90,0 |
2019 | 92,4 | 89,5 |
2020 | 92,6 | 89,7 |
- D(K)TP = difterie, (kinkhoest), tetanus en polio
- Hoewel de landelijke vaccinatiegraad bij schoolkinderen op 10-jarige leeftijd in 2019 ongeveer een half procent lager is dan in 2018, is de vaccinatiegraad op 11-jarige leeftijd in 2019 nagenoeg gelijk aan de vaccinatiegraad in 2018. Tussen 2018 en 2019 is er dus geen sprake van een daadwerkelijke daling, maar meer van een toename van de spreiding in de tijd; er worden ook nog vaccinaties op wat oudere leeftijd uitgevoerd.
Deze cijfers zijn ook onderdeel van: |
|
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
(a) Percentage zuigelingen (2 jaar) dat de basisimmuniteit voor DKTP heeft bereikt en (b) percentage schoolkinderen (10 jaar) dat het vaccinatieschema voor DTP volledig heeft afgesloten. DKTP = difterie, kinkhoest, tetanus, polio. Vaccins tegen deze ziekten zijn opgenomen in het Rijksvaccinatieprogramma. Het vaccin tegen kinkhoest is tot 4 jaar opgenomen in de vaccinatie, schoolkinderen krijgen alleen DTP-vaccinatie. |
Bron |
RIVM-DVP nationale vaccinatieregister Praeventis; OECD Health Statistics |
Berekening |
Teller: (a) alle kinderen met een leeftijd van 2 jaar die de basisimmuniteit voor DKTP hebben bereikt en (b) alle kinderen met een leeftijd van 10 jaar die het vaccinatieschema voor DKP volledig hebben afgesloten. |
Toelichting berekening |
Voor basisimmuniteit geldt: alle kinderen van 2 jaar die vier vaccinaties tegen DKTP hebben ontvangen. Voor een volledig afgesloten serie geldt: alle kinderen van 10 jaar die de volledige serie DKTP-vaccinaties hebben ontvangen. Sinds 1 september 2006 wordt bij kleuters uitsluitend een combinatievaccin DKTP gegeven en geen apart kinkhoestvaccin. |
Interpretatie |
De hoofddoelstelling van het Rijksvaccinatieprogramma is het voorkómen van ziekte en sterfte, door middel van vaccinaties. Het collectieve programma is werkzaam op twee niveaus: individuele bescherming en groepsbescherming om zo ook epidemieën te voorkomen. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
De WHO hanteert een norm voor de vaccinatiegraad van minimaal 90% voor de hele bevolking; deze is nodig om groepsbescherming te bereiken. |
Jaar |
2020 |
Literatuur |
Datum publicatie
Vaccinatiegraad BMR
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

Trend

Vaccinatiegraad 1-jarigen voor mazelen 2018
Land | Percentage |
---|---|
Hongarije | 100 |
Portugal | 99 |
Letland | 98 |
Zuid-Korea | 98 |
Israël | 98 |
Duitsland | 97 |
Spanje | 97 |
Zweden | 97 |
Griekenland | 97 |
Japan | 97 |
Finland | 96 |
Zwitserland | 96 |
Tsjechië | 96 |
Noorwegen | 96 |
Slowakije | 96 |
België | 96 |
Australië | 95 |
Oostenrijk | 94 |
Denemarken | 94 |
Slovenië | 93 |
NEDERLAND | 93 |
Chili | 93 |
Italië | 93 |
Polen | 93 |
Litouwen | 92 |
Nieuw-Zeeland | 92 |
Verenigd Koninkrijk | 92 |
Verenigde Staten | 92 |
Ierland | 92 |
Canada | 90 |
Frankrijk | 90 |
Estland | 87 |
Bron: OECD Health Statistics
- De leeftijd van vaccineren kan verschillen per land, vanwege verschillen in vaccinatieschema's
Trend vaccinatiegraad voor BMR
Jaar | Basisimmuniteit | Volledig afgesloten |
---|---|---|
2006 | 95,4 | 92,9 |
2007 | 95,9 | 92,5 |
2008 | 96 | 92,5 |
2009 | 96,2 | 93 |
2010 | 96,2 | 93,1 |
2011 | 95,9 | 92,1 |
2012 | 95,9 | 92,6 |
2013 | 96,1 | 92,9 |
2014 | 96 | 92,4 |
2015 | 95,5 | 92,7 |
2016 | 94,8 | 92 |
2017 | 93,8 | 90,9 |
2018 | 92,9 | 90,1 |
2019 | 92,5 | 89,5 |
2020 | 93,6 | 89,7 |
- BMR = bof, mazelen en rodehond.
- Hoewel de landelijke vaccinatiegraad bij schoolkinderen op 10-jarige leeftijd in 2019 ongeveer een half procent lager is dan in 2018, is de vaccinatiegraad op 11-jarige leeftijd in 2019 nagenoeg gelijk aan de vaccinatiegraad in 2018. Tussen 2018 en 2019 is er dus geen sprake van een daadwerkelijke daling, maar meer van een toename van de spreiding in de tijd; er worden ook nog vaccinaties op wat oudere leeftijd uitgevoerd.
Deze cijfers zijn ook onderdeel van: | |
---|---|
|
Toelichting |
---|---|
Volledige naam indicator |
(a) percentage zuigelingen (2 jaar) dat de basisimmuniteit voor BMR heeft bereikt en (b) percentage schoolkinderen (10 jaar) dat het vaccinatieschema voor BMR volledig heeft afgesloten. BMR = bof, mazelen, rodehond. Vaccins tegen deze ziekten zijn opgenomen in het Rijksvaccinatieprogramma. |
Bron |
RIVM-DVP; Nationale vaccinatieregister Praeventis; OECD Health Statistics |
Berekening |
Teller: (a) alle kinderen met een leeftijd van 2 jaar die de basisimmuniteit voor BMR hebben bereikt en (b) alle kinderen met een leeftijd van 10 jaar die het vaccinatieschema voor BMR volledig hebben afgesloten. |
Toelichting berekening |
Voor basisimmuniteit geldt: alle kinderen van 2 jaar die de BMR-vaccinatie bij 14 maanden hebben ontvangen. Voor een volledig afgesloten serie geldt: alle kinderen van 10 jaar die de volledige serie BMR-vaccinaties hebben ontvangen bij 14 maanden en 9 jaar. |
Interpretatie |
De hoofddoelstelling van het Rijksvaccinatieprogramma is het voorkómen van ziekte en sterfte, door middel van vaccinaties. Het collectieve programma is werkzaam op twee niveaus: individuele bescherming en groepsbescherming om zo ook epidemieën te voorkomen. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
De WHO hanteert een norm voor de vaccinatiegraad van 95% voor de hele bevolking; deze is nodig om mazelen en rodehond volledig te elimineren. |
Jaar |
2020 |
Literatuur | van Lier et al., 2020; WHO, 2013 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
30-dagen sterfte na ziekenhuisopname voor ischemische beroerte
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

3-jarige trend

30-dagen sterfte na ziekenhuisopname voor een ischemische beroerte, internationale vergelijking 2017
Nederlandse naam | Binnen het ziekenhuis | BI bovengrens (ng) | BI ondergrens (ng) | Binnen/buiten het ziekenh. | BI bovengrens (g) | BI ondergrens (g) |
---|---|---|---|---|---|---|
Letland | 20,4 | 21,4 | 19,3 | 28,2 | 29,4 | 27 |
Litouwen | 15,6 | 16,4 | 14,9 | 20,5 | 21,3 | 19,7 |
Estland* | 8,7 | 9,7 | 7,7 | 17,3 | 18,6 | 16 |
Slowakije** | 9,6 | 10,2 | 9,1 | 16,4 | 17,1 | 15,7 |
Chili | 8,3 | 8,8 | 7,8 | 15,8 | 16,5 | 15 |
Slovenië | 12,2 | 13,3 | 11,1 | 14,8 | 16,1 | 13,5 |
Tsjechië | 9,4 | 9,7 | 9 | 14 | 14,5 | 13,6 |
Nieuw Zeeland (2015) | 7,7 | 8,3 | 7 | 12,2 | 13 | 11,3 |
Verenigd Koninkrijk | 8,8 | 9 | 8,6 | 11,6 | 11,8 | 11,4 |
Spanje | 9 | 9,2 | 8,8 | 10,3 | 10,5 | 10 |
Zweden | 5,7 | 6 | 5,4 | 10,2 | 10,6 | 9,8 |
Portugal | 10,1 | 10,5 | 9,6 | 10 | 10,4 | 9,5 |
Canada | 7,9 | 8,2 | 7,7 | 9,8 | 10,1 | 9,4 |
Denemarken | 4,2 | 4,7 | 3,8 | 9,4 | 10,2 | 8,7 |
Finland | 8 | 8,4 | 7,7 | 9,3 | 9,8 | 8,8 |
Italië (2015) | 6,3 | 6,5 | 6,2 | 9,3 | 9,5 | 9,2 |
Noorwegen | 3,7 | 4 | 3,3 | 8,7 | 9,3 | 8,1 |
Israël | 5,9 | 6,4 | 5,4 | 8,5 | 9,1 | 7,9 |
Zuid Korea | 3,2 | 3,4 | 3,1 | 6,2 | 6,4 | 5,9 |
NEDERLAND (2016) | 5,3 | 5,5 | 5 | 5,7 | 6 | 5,4 |
Polen (2015) | 12,8 | 13 | 12,5 | |||
België | 8,3 | 8,6 | 7,9 | |||
Ierland | 8 | 8,8 | 7,2 | |||
Frankrijk (2015) | 7,1 | 7,2 | 6,9 | |||
Oostenrijk | 6,2 | 6,6 | 5,9 | |||
Australië (2016) | 6 | 6,3 | 5,7 | |||
Duitsland | 6 | 6,3 | 5,6 | |||
Verenigde Staten (2016) | 4,2 | 4,3 | 4,2 | |||
Japan | 3 | 3,2 | 2,8 |
Bron: OECD Health Statistics
- Gestandaardiseerd naar OECD 2010 standaard voor 45 jaar en ouder
- Binnen/buiten het ziekenhuis: elke sterfte die volgt op een opname voor een acuut myocardinfarct wordt meegeteld (ongeacht de plek van overlijden).
- Binnen het ziekenhuis: enkel de sterfte die plaatsvindt in hetzelfde ziekenhuis als waar de patiënt opgenomen lag ten tijde van het acute myocardinfarct wordt meegeteld.
- *Binnen het ziekenhuis: 2017; Binnen/buiten het ziekenhuis: 2015
- **Binnen het ziekenhuis: 2017; Binnen/buiten het ziekenhuis: 2016
30-dagensterfte na ziekenhuisopname voor ischemische beroerte 2000-2016
Jaar | Mannen | BI ondergrens (m) | BI bovengrens (m) | Vrouwen | BI ondergrens (v) | BI bovengrens (v) | Totaal | BI ondergrens (t) | BI bovengrens (t) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 21,8 | 20,5 | 23 | 19,6 | 18,6 | 20,6 | 20,5 | 19,7 | 21,2 |
2001 | 20,8 | 19,6 | 22 | 19,2 | 18,2 | 20,1 | 20 | 19,3 | 20,8 |
2002 | 20,3 | 19,1 | 21,5 | 18,4 | 17,5 | 19,4 | 19,2 | 18,5 | 19,9 |
2003 | 17,4 | 16,3 | 18,4 | 16,2 | 15,4 | 17,1 | 16,8 | 16,2 | 17,5 |
2004 | 17,2 | 16,1 | 18,2 | 16,5 | 15,7 | 17,4 | 16,7 | 16,1 | 17,4 |
2005 | 15,1 | 14,1 | 16 | 14,4 | 13,6 | 15,2 | 14,6 | 14 | 15,2 |
2006 | 14,2 | 13,3 | 15,2 | 13,7 | 12,9 | 14,5 | 13,9 | 13,3 | 14,5 |
2007 | 14,2 | 13,2 | 15,1 | 14,1 | 13,3 | 14,9 | 14 | 13,4 | 14,6 |
2008 | 13 | 12 | 13,9 | 13,2 | 12,4 | 14 | 13,2 | 12,6 | 13,8 |
2009 | 13,1 | 12,1 | 14 | 12,8 | 12,1 | 13,6 | 13 | 12,4 | 13,6 |
2010 | 11,8 | 11 | 12,6 | 12,7 | 11,9 | 13,4 | 12,4 | 11,9 | 13 |
2011 | 11,3 | 10,4 | 12,1 | 11,6 | 10,9 | 12,3 | 11,6 | 11 | 12,1 |
2012 | 10,8 | 10 | 11,6 | 12,6 | 11,8 | 13,3 | 11,8 | 11,2 | 12,3 |
2013 | 6,8 | 6,1 | 7,5 | 6,8 | 6,2 | 7,3 | 6,8 | 6,4 | 7,2 |
2014 | 6,1 | 5,6 | 6,6 | 6,2 | 5,7 | 6,6 | 6,2 | 5,8 | 6,5 |
2015 | 5,7 | 5,3 | 6,2 | 6,1 | 5,6 | 6,5 | 6 | 5,7 | 6,3 |
2016 | 5,8 | 5,3 | 6,2 | 5,6 | 5,2 | 6,1 | 5,7 | 5,4 | 6 |
- Gestandaardiseerd naar OECD 2010 standaard van 45 jaar en ouder
- Data betreft gelinkte data: elke sterfte die volgt op een opname voor een ischemische beroerte wordt meegeteld (ongeacht de plek van overlijden).
Deze cijfers zijn ook onderdeel van: |
|
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage patiënten dat binnen 30 dagen na een ziekenhuisopname voor een ischemische beroerte (herseninfarct) is overleden. |
Bron |
Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg (LBZ); OECD Health Statistics |
Berekening |
Teller: alle personen van 45 jaar en ouder die werden opgenomen met een ischemische beroerte en die binnen 30 dagen na de opname overleden waren. |
Toelichting berekening | Voor de classificatie van een ischemische beroerte zijn de ICD-10 codes "I63: cerebraal infarct" en "I64: beroerte, niet-gespecificeerd als bloeding of infarct" gebruikt. |
Interpretatie |
Deze indicator heeft betrekking op de kwaliteit van zorgverlening in de acute zorg rondom de zorg voor patiënten met een beroerte. De indicator reflecteert snelle en adequate signalering en vervoer naar het ziekenhuis, snelle diagnostiek in ambulance en ziekenhuis, snelle trombolyse, preventie van complicaties, vroegtijdige revalidatie en toepassen van de juiste medicatie. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Mediaan getoonde OECD-landen (gemiddelde van Zweden en Spanje) |
Jaar |
2017 (internationaal); 2016 (nationaal) |
Vaccinatiegraad HPV 14-jarige meisjes
Indicatorwaarde

Referentiewaarde*

Trend

Trend vaccinatiegraad voor HPV, volledig afgesloten
Jaar | Afgemaakte series (meisjes van 14 jaar) |
---|---|
2012 | 56,0 |
2013 | 58,1 |
2014 | 58,9 |
2015 | 61,0 |
2016 | 61,0 |
2017 | 53,4 |
2018 | 45,5 |
2019 | 45,5 |
2020 | 53,0 |
- HPV = humaan papillomavirus
Deze cijfers zijn ook onderdeel van: | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage compleet afgeronde series binnen het Rijksvaccinatieprogramma voor het HPV-vaccin (humaan papillomavirus) |
Bron |
|
Berekening |
Teller: alle meisjes met een leeftijd van 14 jaar, die de volledige HPV-serie hebben ontvangen. |
Interpretatie |
De hoofddoelstelling van het Rijksvaccinatieprogramma is het voorkómen van ziekte en sterfte, door middel van vaccinaties. Baarmoederhalskanker wordt veroorzaakt door een infectie met het humaan papillomavirus (HPV). Het vaccin dat in Nederland wordt gebruikt beschermt tegen twee varianten van HPV die samen ongeveer 70% van de gevallen van baarmoederhalskanker veroorzaken. |
Jaar |
2020 |
Literatuur | van Lier et al., 2020 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Vaccinatiegraad en jaarverslag Rijksvaccinatieprogramma Nederland 2019. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Centrum Infectieziektebestrijding; 2020. Bron
30-dagen sterfte na ziekenhuisopname voor acuut myocardinfarct
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

3-jarige trend

30-dagen sterfte na ziekenhuisopname voor een acuut myocardinfarct, internationale vergelijking 2017
Nederlandse naam | Binnen het ziekenhuis | BI bovengrens (ng) | BI ondergrens (ng) | Binnen/buiten het ziekenh. | BI bovengrens (g) | BI ondergrens (g) |
---|---|---|---|---|---|---|
Letland | 12,3 | 14,6 | 12,3 | 15,2 | 17,8 | 17,8 |
Slowakije | 5,4 | 6,4 | 5,4 | 13,1 | 13,9 | 12,3 |
Litouwen | 7,9 | 9,3 | 7,9 | 12,6 | 14,5 | 14,5 |
Chili | 8,2 | 8,8 | 7,6 | 12,6 | 13,3 | 11,9 |
Estland | 9,6 | 10,6 | 8,6 | 12,3 | 13,6 | 11,1 |
Zuid Korea | 9,2 | 10 | 9,2 | 11,6 | 12,5 | 12,5 |
Tsjechië | 6,2 | 6,5 | 5,8 | 10,1 | 10,6 | 9,6 |
Verenigd Koninkrijk | 6,8 | 7,1 | 6,8 | 8,8 | 9,4 | 9,4 |
Finland | 8 | 8,3 | 7,7 | 8,8 | 9,3 | 8,3 |
Nieuw Zeeland (2015) | 4,7 | 5,1 | 4,3 | 7,9 | 8,5 | 7,3 |
Italië (2015) | 5,4 | 5,5 | 5,3 | 7,6 | 7,8 | 7,5 |
Polen | 3,8 | 4,3 | 3,8 | 7,3 | 8 | 8 |
Frankrijk (2015) | 5,6 | 5,7 | 5,4 | 7,2 | 7,4 | 7 |
Zweden | 3,7 | 4,1 | 3,7 | 7,1 | 7,8 | 7,8 |
Denemarken | 3,2 | 3,6 | 2,8 | 7 | 7,7 | 6,4 |
Canada | 4,8 | 5 | 4,7 | 6,9 | 7,1 | 6,6 |
Israël | 5 | 5,9 | 5 | 6,9 | 8 | 8 |
Spanje | 6,3 | 6,7 | 6,3 | 6,9 | 7,4 | 7,4 |
Portugal | 6,8 | 7,8 | 6,8 | 6,8 | 7,8 | 7,8 |
Noorwegen | 3,2 | 3,7 | 3,2 | 6,6 | 7,5 | 7,5 |
Slovenië | 3,5 | 4,7 | 3,5 | 6,1 | 7,9 | 7,9 |
NEDERLAND (2016) | 3,5 | 3,8 | 3,3 | 4 | 4,3 | 3,8 |
Japan | 9 | 10,4 | 9 | |||
Duitsland | 8,5 | 9 | 8,1 | |||
België | 6,8 | 7,2 | 6,5 | |||
Oostenrijk | 6,2 | 6,6 | 5,8 | |||
Verenigde Staten (2016) | 5 | 5 | 4,9 | |||
Ierland | 4,8 | 6 | 4,8 | |||
Australië (2016) | 3,8 | 4 | 3,6 |
- Gestandaardiseerd naar OECD 2010 standaard voor 45 jaar en ouder
- Binnen/buiten het ziekenhuis: elke sterfte die volgt op een opname voor een acuut myocardinfarct wordt meegeteld (ongeacht de plek van overlijden).
- Binnen het ziekenhuis: enkel de sterfte die plaatsvindt in hetzelfde ziekenhuis als waar de patiënt opgenomen lag ten tijde van het acute myocardinfarct wordt meegeteld.
Trend 30-dagen sterfte na opname voor een acuut myocardinfarct 2000 - 2016
Jaar | Mannen | BI ondergrens (m) | BI bovengrens (m) | Vrouwen | BI ondergrens (v) | BI bovengrens (v) | Totaal | BI ondergrens (t) | BI bovengrens (t) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 16,2 | 15,4 | 17,1 | 17,4 | 16,5 | 18,4 | 16,6 | 16,1 | 17,2 |
2001 | 15,4 | 14,6 | 16,2 | 16,3 | 15,4 | 17,2 | 15,5 | 15 | 16,1 |
2002 | 15,5 | 14,7 | 16,2 | 15,9 | 15 | 16,7 | 15,5 | 15 | 16,1 |
2003 | 15,2 | 14,5 | 16 | 15,6 | 14,8 | 16,5 | 15,2 | 14,7 | 15,7 |
2004 | 13,9 | 13,1 | 14,7 | 14,1 | 13,2 | 14,9 | 13,9 | 13,3 | 14,4 |
2005 | 13 | 12,2 | 13,7 | 13,6 | 12,7 | 14,5 | 13,1 | 12,5 | 13,6 |
2006 | 12,6 | 11,8 | 13,4 | 12,5 | 11,6 | 13,4 | 12,4 | 11,9 | 13 |
2007 | 12 | 11,2 | 12,8 | 11,7 | 10,9 | 12,6 | 11,8 | 11,3 | 12,4 |
2008 | 10,5 | 9,8 | 11,2 | 9,8 | 9 | 10,6 | 10,2 | 9,7 | 10,7 |
2009 | 9,9 | 9,3 | 10,6 | 9,6 | 8,9 | 10,4 | 9,8 | 9,4 | 10,3 |
2010 | 9,8 | 9,1 | 10,4 | 10,6 | 9,8 | 11,4 | 10,1 | 9,6 | 10,6 |
2011 | 9,6 | 9 | 10,3 | 9,1 | 8,3 | 9,8 | 9,3 | 8,8 | 9,8 |
2012 | 8,5 | 7,9 | 9,1 | 7,8 | 7,1 | 8,4 | 8,1 | 7,6 | 8,5 |
2013 | 5,2 | 4,7 | 5,6 | 4,9 | 4,4 | 5,4 | 5,1 | 4,8 | 5,4 |
2014 | 4,6 | 4,2 | 5 | 4,9 | 4,4 | 5,4 | 4,8 | 4,5 | 5 |
2015 | 4,7 | 4,3 | 5,1 | 4,3 | 3,9 | 4,7 | 4,6 | 4,3 | 4,9 |
2016 | 3,9 | 3,5 | 4,2 | 4,4 | 4 | 4,8 | 4 | 3,8 | 4,3 |
- Gestandaardiseerd naar OECD 2010 standaard van 45 jaar en ouder
- Data betreft gelinkte data: elke sterfte die volgt op een opname voor een acuut myocardinfarct wordt meegeteld (ongeacht de plek van overlijden).
Deze cijfers zijn ook onderdeel van: |
|
---|---|
Toelichting | |
---|---|
Volledige naam indicator | Percentage patiënten dat binnen 30 dagen na een ziekenhuisopname voor een acuut myocardinfarct is overleden. |
Bron | Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg (LBZ); OECD Health Statistics |
Berekening |
Teller: alle personen van 45 jaar en ouder die werden opgenomen met een acuut myocardinfarct en die binnen 30 dagen na de opname overleden waren. |
Interpretatie |
Deze indicator heeft betrekking op de kwaliteit van zorgverlening in de acute fase van een acuut myocardinfarct. De uitkomst van deze indicator wordt positief beïnvloed door een snelle en adequate signalering en vervoer naar het ziekenhuis, snelle diagnostiek in ambulance en ziekenhuis, snelle therapeutische vaatinterventie (zoals percutane coronaire interventie (PCI), preventie van complicaties, vroegtijdige revalidatie en toepassen van de juiste medicatie. |
Toelichting bij referentiewaarde | Mediaan getoonde OECD-landen (gemiddelde van Polen en Italië) |
Jaar |
2017 (internationaal); 2016 (nationaal) |
Heupfracturen die uiterlijk op de volgende kalenderdag geopereerd worden
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

3-jarige trend

Tijdigheid van opereren van een heupfractuur 2017
Land | Zelfde dag (op dag 0) | Volgende dag (op dag 1) | Op dag 2 | Uiterlijk twee dagen (dag 2) | Uiterlijk volgende dag (op dag 0 of 1) |
---|---|---|---|---|---|
Denemarken | 30,6 | 57,7 | 8,6 | 96,9 | 88,3 |
NEDERLAND (2016) | 35,4 | 52,6 | 8,0 | 96,0 | 88,0 |
Zweden | 38,5 | 45,9 | 8,4 | 92,8 | 84,4 |
Duitsland | 35,9 | 46,3 | 9,2 | 91,4 | 82,2 |
Noorwegen | 28,8 | 52,1 | 15,1 | 96,0 | 80,9 |
Zwitserland (2015) | 35,3 | 44,4 | 11,1 | 90,8 | 79,7 |
Verenigd Koninkrijk | 29,0 | 46,8 | 14,9 | 90,7 | 75,8 |
Oostenrijk | 40,5 | 35,3 | 12,9 | 88,7 | 75,8 |
Canada | 23,7 | 49,8 | 18,9 | 92,4 | 73,5 |
Finland (2015) | 23,9 | 48,5 | 14,4 | 86,8 | 72,4 |
Estland | 34,5 | 37,3 | 13,8 | 85,6 | 71,8 |
Nieuw Zeeland | 19,6 | 51,2 | 17,7 | 88,5 | 70,8 |
Israël | 18,7 | 48,8 | 21,1 | 88,6 | 67,5 |
Ierland | 25,3 | 41,6 | 17,1 | 84,0 | 66,9 |
Tsjechië | 24,2 | 39,4 | 16,9 | 80,5 | 63,6 |
Litouwen | 28,2 | 25,3 | 17,3 | 70,8 | 53,5 |
Slovenië | 19,5 | 29,8 | 20,2 | 69,5 | 49,3 |
Italië (2015) | 6,1 | 29,0 | 18,1 | 53,2 | 35,1 |
Spanje | 11,8 | 20,6 | 19,5 | 51,9 | 32,4 |
Portugal | 15,3 | 16,1 | 12,1 | 43,5 | 31,4 |
Letland | 3,7 | 15,0 | 21,9 | 40,6 | 18,7 |
Bron: OECD Health Statistics
Trend tijdigheid van opereren van een heupfractuur (2000 - 2016)
Jaartal | Zelfde dag | Uiterlijk volgende dag | Uiterlijk binnen 2 dagen |
---|---|---|---|
2000 | 35,3 | 79,8 | 90,1 |
2001 | 37,4 | 80,2 | 91,1 |
2002 | 35,5 | 80,1 | 90,3 |
2003 | 36,2 | 80,9 | 91,1 |
2004 | 37,9 | 81,0 | 91,4 |
2005 | 39,0 | 83,4 | 92,9 |
2006 | 39,1 | 85,4 | 93,4 |
2007 | 42,3 | 86,1 | 93,9 |
2008 | 41,8 | 85,2 | 93,6 |
2009 | 43,4 | 86,5 | 94,2 |
2010 | 42,2 | 87,1 | 94,7 |
2011 | 41,1 | 86,8 | 95,2 |
2012 | |||
2013 | 42,9 | 89,4 | 95,7 |
2014 | 37,7 | 89,9 | 96,5 |
2015 | 36,5 | 87,4 | 95,8 |
2016 | 35,4 | 88,0 | 96,0 |
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage operaties aan heupfracturen dat uiterlijk de volgende kalenderdag is geopereerd |
Bronnen |
Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg (LBZ); OECD Health Statistics |
Berekening |
Teller: Aantal patiënten van 65 jaar of ouder dat werd opgenomen in het ziekenhuis met een heupfractuur en dezelfde, of de daaropvolgende kalenderdag werd geopereerd. |
Interpretatie |
De tijd die verstrijkt tussen het ontstaan van de fractuur en de operatie is van invloed op de uitkomst van behandeling. Vroeg chirurgisch ingrijpen verlaagt mogelijk de kans op sterfte en complicaties, en leidt mogelijk tot een kortere opnameduur (Nederlandse Vereniging voor Heelkunde, 2018). Daarnaast verkort wachten op een operatie de periode met pijn en ongemakt. In de richtlijn Beleid rondom spoedoperaties wordt aanbevolen om een heupfractuur tijdens de dag van de opname of tijdens de volgende kalenderdag na opname te opereren Nederlandse Vereniging voor Heelkunde, 2018. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Mediaan getoonde OECD-landen: Estland |
Jaar |
2017 (tenzij anders aangegeven) |
Literatuur | Nederlandse Vereniging voor Heelkunde, 2018; OECD, 2019 |
Ambulanceritten binnen 15 minuten bij de patiënt
Indicatorwaarde (2019)

Referentiewaarde

3-jarige trend (2017 - 2019)

Trend ambulanceritten binnen 15 minuten bij de patiënt
Jaar | Ambulanceritten binnen de norm |
---|---|
2006 | 91,3 |
2007 | 90,9 |
2008 | 92,2 |
2009 | 92 |
2010 | 92,3 |
2011 | 93,3 |
2012 | 92,9 |
2013 | 93 |
2014 | 93,4 |
2015 | 93,4 |
2016 | 93,4 |
2017 | 92,4 |
2018 | 92,4 |
2019 | 92,7 |
Dit cijfer is ook onderdeel van |
---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage spoedeisende ambulanceritten dat binnen de norm van 15 minuten ter plaatse is. |
Bronnen |
|
Berekening |
Teller: aantal A1-inzetten binnen de norm. |
Interpretatie |
Binnen de ambulancezorg geldt een streefnorm dat – onder normale omstandigheden - 95% van de A1-inzetten (spoed) binnen 15 minuten (12 minuten rijtijd + 3 minuten meld- en uitruktijd) ter plaatse moet zijn, wanneer de ambulance vertrekt vanaf een ambulancestandplaats. Overschrijdingen ontstaan door een combinatie van factoren zoals onvoldoende beschikbaarheid van ambulances, onvoldoende spreiding van standplaatsen en overmacht zoals slecht weer, verkeerscongestie of een uitzonderlijk grote vraag naar ambulancezorg op een bepaald moment. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Streefnorm |
Jaar |
2019 |
Meer informatie | Acute zorg op Volksgezondheidenzorg.info; Sectorkompas AZN |
Literatuur | Kommer et al., 2020 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Referentiekader spreiding en beschikbaarheid ambulancezorg 2020. Bilthoven: RIVM; 2020. Bron
Relatieve 5-jaarsoverleving bij baarmoederhalskanker
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

5-jarige trend

Relatieve 5-jaarsoverleving bij baarmoederhalskanker, 2010-2014
Bron: CONCORD-3
- De cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in bevolkingsopbouw tussen landen door standaardisatie naar de 'International Cancer Survival Standard' (ICSS-2)
- Naast het percentage overleving zijn ook de onder- en bovengrens van het 95%-betrouwbaarheidsinterval weergegeven.
Trend relatieve 5-jaarsoverleving bij baarmoederhalskanker
- De cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in bevolkingsopbouw tussen jaren en landen door standaardisatie naar de 'International Cancer Survival Standard' (ICSS-2)
- Naast het percentage overleving zijn ook de onder- en bovengrens van het 95%-betrouwbaarheidsinterval weergegeven.
Deze cijfers zijn ook onderdeel van: | |
---|---|
|
Toelichting |
---|---|
Volledige naam indicator |
Relatieve 5-jaarsoverleving bij baarmoederhalskanker |
Bron |
CONCORD-3 (prestatie-indicator en internationale vergelijking) Nederlandse Kanker Registratie (NKR) (Nederlandse trend) |
Berekening |
Teller: percentage patiënten met baarmoederhalskanker dat 5 jaar na de diagnose nog in leven is. |
Interpretatie |
5-jaarsoverleving is de uitkomst van enerzijds vroege opsporing en anderzijds effectieve behandeling en is daarmee een indicator voor de effectiviteit van de kankerzorg. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Mediaan 28 OECD-landen (Portugal/Australië) |
Jaar |
2014 |
Relatieve 5-jaarsoverleving bij borstkanker
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

3-jarige trend

Relatieve 5-jaarsoverleving bij borstkanker, 2010-2014
Bron: CONCORD-3
- De cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in bevolkingsopbouw tussen landen door standaardisatie naar de 'International Cancer Survival Standard' (ICSS-2)
- Naast het percentage overleving zijn ook de onder- en bovengrens van het 95%-betrouwbaarheidsinterval weergegeven.
Trend relatieve 5-jaarsoverleving bij borstkanker
Bron: NKR
- De cijfers zijn gecorrigeerd voor veranderingen in omvang en leeftijdsopbouw van de bevolking door standaardisatie naar de 'International Cancer Survival Standard' (ICSS-2).
- Naast het percentage overleving zijn ook de onder- en bovengrens van het 95%-betrouwbaarheidsinterval weergegeven.
Deze cijfers zijn ook onderdeel van: | |
---|---|
|
Toelichting |
---|---|
Volledige naam indicator |
Relatieve 5-jaarsoverleving bij borstkanker |
Bron |
CONCORD-3 (prestatie-indicator en internationale vergelijking); Nederlandse Kanker Registratie (NKR) (Nederlandse trend) |
Berekening |
Teller: percentage patiënten met borstkanker dat 5 jaar na de diagnose nog in leven is. |
Interpretatie |
5-jaarsoverleving is de uitkomst van enerzijds vroege opsporing en anderzijds effectieve behandeling en is daarmee een indicator voor de effectiviteit van de kankerzorg. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Mediaan 28 OECD-landen (Zwitserland/België) |
Jaar |
2014 |
Relatieve 5-jaarsoverleving bij colonkanker
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

3-jarige trend

Relatieve 5-jaarsoverleving bij colonkanker, 2010-2014
Bron: CONCORD-3
- Internationale cijfers zijn alleen beschikbaar voor colon- en endeldarmkanker afzonderlijk. Daarom staan in deze figuur alleen overlevingscijfers voor colondarmkanker.
- De cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in bevolkingsopbouw tussen landen door standaardisatie naar de 'International Cancer Survival Standard' (ICSS-2).
- Naast het percentage overleving zijn ook de onder- en bovengrens van het 95%-betrouwbaarheidsinterval weergegeven.
Trend relatieve 5-jaarsoverleving bij colonkanker
- De cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in bevolkingsopbouw tussen jaren en landen door standaardisatie naar de 'International Cancer Survival Standard' (ICSS-2).
- Naast het percentage overleving zijn ook de onder- en bovengrens van het 95%-betrouwbaarheidsinterval weergegeven.
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Relatieve 5-jaarsoverleving bij dikkedarmkanker |
Bronnen |
|
Berekening |
Teller: percentage patiënten met dikkedarmkanker dat 5 jaar na de diagnose nog in leven is. |
Interpretatie |
5-jaarsoverleving is de uitkomst van enerzijds vroege opsporing en anderzijds effectieve behandeling en is daarmee een indicator voor de effectiviteit van de kankerzorg. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Mediaan 28 OECD-landen (Frankrijk/Nieuw Zeeland) |
Jaar |
2014 |
Ziekenhuisopnamen astma en COPD
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

3-jarige trend

Ziekenhuisopnamen voor astma en COPD 2017
Nederlandse naam | Astma | COPD | Totaal |
---|---|---|---|
Australië (2016) | 7,1 | 33,2 | 40,3 |
Ierland | 4,1 | 28,8 | 32,9 |
Denemarken | 5,4 | 27,1 | 32,5 |
België | 2,9 | 26,2 | 29,1 |
Duitsland | 3 | 25,9 | 29 |
Verenigd Koninkrijk | 7,3 | 20,8 | 28,1 |
Verenigde Staten (2016) | 3,9 | 22,9 | 26,8 |
Litouwen | 5,3 | 21,1 | 26,3 |
Zuid Korea | 8,1 | 18,2 | 26,3 |
Oostenrijk | 2,2 | 22,6 | 24,8 |
Noorwegen | 2,5 | 21,9 | 24,4 |
Letland | 9,3 | 14,8 | 24,2 |
NEDERLAND (2016) | 3,7 | 20 | 23,6 |
Polen (2016) | 8,6 | 15 | 23,6 |
Israël | 4,2 | 17,2 | 21,4 |
Spanje | 3,5 | 17,5 | 21 |
Slowakije | 8,2 | 12,7 | 20,9 |
Finland | 4,9 | 13,3 | 18,2 |
Tsjechië | 3,1 | 14,4 | 17,4 |
Zweden | 1,7 | 15,2 | 16,9 |
Frankrijk (2015) | 3 | 12 | 15 |
Zwitserland (2015) | 2,8 | 11,1 | 13,8 |
Slovenië | 3,3 | 9,5 | 12,8 |
Estland | 2,6 | 9,7 | 12,2 |
Portugal | 1,3 | 7,7 | 9 |
Italië | 1 | 5,4 | 6,4 |
Bron: OECD Health Statistics
- Gestandaardiseerd naar OECD-standaard
Trend ziekenhuisopnamen voor astma en COPD
Jaar | Astma | COPD | Totaal |
---|---|---|---|
2006 | 2,48 | 16,34 | 18,82 |
2007 | 2,78 | 16,56 | 19,34 |
2008 | 2,8 | 16,16 | 18,96 |
2009 | 3,02 | 16,18 | 19,2 |
2010 | 3,22 | 16,58 | 19,8 |
2011 | 3,12 | 16,35 | 19,47 |
2012 | 3,6 | 16,6 | 20,2 |
2013 | |||
2014 | 3,4 | 18,9 | 22,3 |
2015 | 3,5 | 21,3 | 24,8 |
2016 | 3,7 | 20,0 | 23,7 |
- Gestandaardiseerd naar de OECD-standaard
Deze cijfers zijn ook onderdeel van |
|
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Aantal ziekenhuisopnamen met als hoofddiagnose astma of COPD |
Bron |
Ziekenhuisgegevens: tot en met 2012: LMR; vanaf 2014: Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg (LBZ); Bevolkingsgegevens: Basisregistratie personen (BRP); Internationaal: OECD Health Statistics |
Bronhouder primaire bron | DHD (LMR en LBZ); CBS (BRP); OECD |
Berekening |
Teller: aantal personen van 15 jaar en ouder dat in de periode van een jaar opgenomen is geweest in een ziekenhuis met als hoofddiagnose astma of COPD. |
Toelichting bij berekening |
Exclusie van dagopnamen, opnamen bij vrouwen met een diagnose in verband met zwangerschap, bevalling of kraambed, opnamen waarbij de patiënt overleed tijdens de opname en opnamen vanuit een ander ziekenhuis. |
Interpretatie |
Ziekenhuisopnamen voor astma of COPD zijn in de meeste gevallen te voorkomen door goede en tijdige ambulante zorg, veelal in de eerste lijn. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Mediaan 26 OECD landen: Nederland/Polen |
Jaar |
Nederlands cijfer: 2016 |
Volledigheid van de gegevens | In 2014 was van ongeveer 2,3% van alle opnamen geen diagnose geregistreerd. De schatting van het aantal opnamen vanwege astma of COPD is daarom mogelijk iets te laag. Na 2014 was de onvolledigheid zeer klein. In de periode voor 2014 is gecorrigeerd voor de onvolledigheid. |
Literatuur | OECD, 2019 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Health at a Glance 2019. Paris: OECD; 2019. Bron
Ziekenhuisopnamen diabetes mellitus
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

3-jarige trend

Ziekenhuisopnamen voor diabetes mellitus 2017
Land | Aantal ziekenhuisopnamen per 10.000 |
---|---|
Zuid Korea | 24,5 |
Slowakije | 21,9 |
Litouwen | 21,8 |
Polen (2016) | 21,0 |
Duitsland | 20,9 |
Verenigde Staten (2016) | 17,0 |
Tsjechië | 16,5 |
Oostenrijk | 16,2 |
Frankrijk (2015) | 15,1 |
Australië (2016) | 14,4 |
België | 13,9 |
Letland | 11,9 |
Chili | 11,9 |
Finland | 11,7 |
Estland | 10,8 |
Slovenië | 10,2 |
Denemarken | 9,8 |
Canada | 9,6 |
Zweden | 7,9 |
Ierland | 7,8 |
Noorwegen | 7,7 |
Verenigd Koninkrijk | 7,4 |
Zwitserland (2015) | 7,3 |
Israël | 6,6 |
NEDERLAND (2016) | 5,9 |
Portugal | 5,2 |
Spanje | 4,5 |
Italië | 4,3 |
Bron: OECD Health Statistics
- Gestandaardiseerd naar OECD standaard
Trend ziekenhuisopnamen voor diabetes 2016
Jaar | Mannen | BI ondergrens (m) | BI bovengrens (m) | Vrouwen | BI ondergrens (v) | BI bovengrens (v) | Totaal | BI ondergrens (t) | BI bovengrens (t) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 8,4 | 8,1 | 8,6 | 6,3 | 6,2 | 6,5 | 7,3 | 7,1 | 7,4 |
2007 | 7,8 | 7,5 | 8 | 5,9 | 5,8 | 6,1 | 6,8 | 6,6 | 6,9 |
2008 | 7,8 | 7,6 | 8,1 | 5,9 | 5,8 | 6,1 | 6,8 | 6,7 | 6,9 |
2009 | 8 | 7,8 | 8,2 | 5,7 | 5,5 | 5,9 | 6,8 | 6,6 | 6,9 |
2010 | 8,4 | 8,2 | 8,6 | 6,1 | 5,9 | 6,3 | 7,2 | 7 | 7,3 |
2011 | 7,8 | 7,6 | 8 | 5,8 | 5,6 | 6 | 6,7 | 6,6 | 6,9 |
2012 | 8,4 | 8,2 | 8,6 | 5,8 | 5,6 | 6 | 7 | 6,8 | 7,1 |
2013 | |||||||||
2014 | 7,9 | 7,7 | 8,1 | 5,15 | 5 | 5,3 | 6,4 | 6,3 | 6,5 |
2015 | 7,62 | 7,41 | 7,82 | 5,06 | 4,9 | 5,22 | 6,21 | 6,08 | 6,54 |
2016 | 7,49 | 7,29 | 7,69 | 4,63 | 4,47 | 4,78 | 5,92 | 5,8 | 6,05 |
- Gestandaardiseerd naar de OECD standaard
Deze cijfers zijn ook onderdeel van |
|
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Aantal ziekenhuisopnamen met als hoofddiagnose diabetes mellitus |
Bron |
Ziekenhuisgegevens: tot en met 2012: LMR; vanaf 2014: Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg (LBZ); Bevolkingsgegevens: Basisregistratie personen (BRP); Internationaal: OECD Health Statistics; |
Berekening |
Teller: aantal personen dat in een jaar opgenomen is geweest met hoofddiagnose diabetes mellitus |
Toelichting bij de berekening |
Exclusie van dagopnamen, opnamen met een diagnose diabetes verband houdend met ondervoeding, opnamen bij vrouwen met een diagnose in verband met zwangerschap, bevalling of kraambed, opnamen waarbij de patiënt overleed tijdens de opname en opnamen vanuit een ander ziekenhuis. |
Interpretatie |
Wanneer mensen met diabetes goede zorg krijgen en in staat worden gesteld goed voor zichzelf te zorgen (zelfmanagement), kan dat een positief effect hebben op meerdere risicofactoren, zoals bloedglucosewaarde, bloeddruk, cholesterolgehalte en roken. Dit kan complicaties en ziekenhuisopnamen voorkomen. Goede en tijdige zorg, gecombineerd met ondersteuning en zelfmanagement-educatie zijn daarom van groot belang. Dit wordt met name geleverd in de eerste lijn, en zo nodig op een polikliniek. Daarnaast kan een gezonde leefstijl het ontstaan van diabetes voorkómen, en daarmee ook het ontstaan van complicaties en ziekenhuisopnamen. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Mediaan getoonde OECD-landen (Estland & Finland) |
Jaar |
Nederlands cijfer: 2016 Internationale vergelijking: 2017 (of laatst beschikbare jaar) |
Volledigheid van gegevens |
In 2013 was de gegevensbron (LBZ) onvolledig, daarom worden er van dat jaar geen gegevens getoond. In 2014 was van ongeveer 2,3% van alle opnamen geen diagnose geregistreerd. De schatting van het aantal opnamen vanwege diabetes mellitus is daarom mogelijk iets te laag. Na 2014 was de onvolledigheid zeer klein. In de periode voor 2013 is gecorrigeerd voor deze onvolledigheid. |
Literatuur | OECD, 2019 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Health at a Glance 2019. Paris: OECD; 2019. Bron
Ziekenhuisopnamen hartfalen
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

3-jarige trend

Ziekenhuisopnamen voor hartfalen 2017
Land | Opnamen hartfalen per 10.000 |
---|---|
Polen (2016) | 51,1 |
Litouwen | 50,3 |
Slowakije | 47,9 |
Duitsland | 38,9 |
Verenigde Staten (2016) | 37,1 |
Tsjechië | 35,4 |
Finland | 28,6 |
Frankrijk (2015) | 26,6 |
Italië | 25,0 |
Estland | 24,9 |
Oostenrijk | 23,6 |
Zweden | 23,4 |
Australië (2016) | 22,7 |
Israël | 22,6 |
Slovenië | 22,4 |
Zwitserland (2015) | 17,5 |
Canada | 17,0 |
Noorwegen | 16,4 |
NEDERLAND (2016) | 15,3 |
Spanje | 14,3 |
Denemarken | 14,0 |
Ierland | 11,7 |
Portugal | 11,1 |
Verenigd Koninkrijk | 10,0 |
Chili | 9,6 |
Zuid Korea | 8,8 |
- Gestandaardiseerd naar de OECD standaard
Bron: OECD Health Statistics
Trend ziekenhuisopnamen voor hartfalen
Jaar | Mannen | BI ondergrens (m) | BI bovengrens (m) | Vrouwen | BI ondergrens (v) | BI bovengrens (v) | Totaal | BI ondergrens (t) | BI bovengrens (t) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 22,1 | 21,7 | 22,5 | 14,7 | 14,4 | 15,0 | 17,9 | 17,7 | 18,1 |
2007 | 22,2 | 21,8 | 22,6 | 15,0 | 14,7 | 15,3 | 18,0 | 17,8 | 18,3 |
2008 | 21,5 | 21,1 | 21,9 | 14,8 | 14,6 | 15,1 | 17,7 | 17,4 | 17,9 |
2009 | 22,2 | 21,8 | 22,6 | 15,8 | 15,5 | 16,0 | 18,5 | 18,3 | 18,7 |
2010 | 22,4 | 22,0 | 22,8 | 15,9 | 15,6 | 16,1 | 18,6 | 18,4 | 18,8 |
2011 | 21,7 | 21,3 | 22,1 | 14,9 | 14,6 | 15,1 | 17,8 | 17,5 | 18,0 |
2012 | 22,1 | 21,7 | 22,5 | 15,1 | 14,8 | 15,4 | 18,1 | 17,9 | 18,3 |
2013 | |||||||||
2014 | 18,2 | 17,8 | 18,5 | 12,6 | 12,4 | 12,8 | 15,0 | 14,8 | 15,2 |
2015 | 18,8 | 18,4 | 19,1 | 13,4 | 13,2 | 13,6 | 15,7 | 15,5 | 15,9 |
2016 | 18,2 | 17,9 | 18,5 | 13,2 | 12,9 | 13,4 | 15,3 | 15,1 | 15,5 |
- Gestandaardiseerd naar de OECD standaard
Deze cijfers zijn ook onderdeel van |
||
---|---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Aantal ziekenhuisopnamen met als hoofddiagnose hartfalen |
Bron |
Ziekenhuisgegevens: tot en met 2012: LMR; vanaf 2014: Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg (LBZ); Bevolkingsgegevens: Basisregistratie personen (BRP); Internationaal: OECD Health Statistics |
Berekening |
Teller: aantal personen dat in een jaar opgenomen is geweest met hoofddiagnose hartfalen |
Toelichting bij berekening |
Exclusie van dagopnamen, opnamen waarbij de patiënt overleed tijdens de opname, opnamen vanuit een ander ziekenhuis, opnamen bij vrouwen met een diagnose in verband met zwangerschap, bevalling of kraambed, opnamen waarbij een hartoperatie plaatsvond. |
Interpretatie |
Hartfalen wordt in de meeste gevallen veroorzaakt door hoge bloeddruk, diabetes of cardiovasculaire aandoeningen. De zorg hiervoor vindt in de meeste gevallen plaats in de eerste lijn. Acute verslechtering en ziekenhuisopnamen door hartfalen kunnen in de meeste gevallen worden voorkomen indien men beschikt over een goed functionerend gezondheidszorgsysteem, waar eerstelijnszorg toegankelijk en van hoge kwaliteit is. Daarnaast kan een gezonde leefstijl het ontstaan van oorzaken voor hartfalen voorkomen. Het aantal opnamen ten gevolge van hartfalen kan geïnterpreteerd worden als maat voor kwaliteit en toegankelijkheid van de eerstelijnszorg en publieke gezondheid. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Mediaan getoonde OECD-landen (Israël/Australië) |
Jaar |
Nederlands cijfer: 2016 Internationale vergelijking: 2017 (of laatst beschikbare jaar) |
Volledigheid van de gegevens |
In 2013 was de gegevensbron (LBZ) onvolledig, daarom worden er van dat jaar geen gegevens getoond. In 2014 was van ongeveer 2,3% van alle opnamen geen diagnose geregistreerd. De schatting van het aantal opnamen vanwege hartfalen is daarom mogelijk iets te laag. Na 2014 was de onvolledigheid zeer klein. In de periode voor 2013 is gecorrigeerd voor deze onvolledigheid. |
Literatuur | OECD, 2019 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Health at a Glance 2019. Paris: OECD; 2019. Bron
Ervaren problemen in afstemming tussen eerste en tweede lijn
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

3-jarige trend*

Percentage personen dat problemen heeft ervaren met afstemming tussen eerste en tweede lijn 2016
Land | Percentage |
---|---|
Noorwegen | 35 |
Ver. Staten | 31 |
Zweden | 31 |
NEDERLAND | 28 |
Canada | 27 |
Zwitserland | 26 |
Frankrijk | 25 |
Australië | 20 |
Ver. Koninkrijk | 20 |
Duitsland | 19 |
Nieuw-Zeeland | 17 |
Bron: International Health Policy Survey, 2016
Trend personen dat problemen heeft ervaren met afstemming tussen eerste en tweede lijn
Jaar | Specialist mist info huisarts | Huisarts mist info specialist | Beide |
---|---|---|---|
2010 | 11 | 15 | |
2013 | 10 | 9 | 15 |
2016 | 16 | 18 | 28 |
Bron: International Health Policy Survey, 2016
- In de cijfers van 2010 is alleen 'beide' opgenomen, niet één van beide.
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage personen dat problemen heeft ervaren met afstemming tussen de eerste en de tweede lijn |
Bron |
International Health Policy Survey, 2016; IQ healthcare, 2017 |
Berekening |
Teller: aantal geënqueteerden (volwassen burgers in 11 landen) dat in de voorgaande twee jaar een specialist had bezocht en positief antwoordde op minimaal één van de volgende vragen: "Hebt u de afgelopen 2 jaar meegemaakt toen u een medisch specialist zag …
Noemer: alle geënqueteerden die aangaven in de voorgaande twee jaar een specialist bezocht te hebben (n=587 in 2016) |
Interpretatie |
Voor een optimale medisch-specialistische behandeling is het van belang dat zowel de huisarts als de medisch specialist over de juiste informatie over de patiënt beschikken. Dat komt effectiviteit, veiligheid en vraaggerichtheid ten goede. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Mediaan 11 landen (Zwitserland) |
Jaar |
2016 |
Bronnen en literatuur
Literatuur
- International Health Policy Survey 2016; Onderzoek onder volwassen burgers in 11 landen . Nijmegen: IQ healthcare; 2017. Bron
Zorginfecties in ziekenhuizen
Indicatorwaarde

Referentiewaarde (niet beschikbaar)

3-jarige trend

Trend in zorginfecties in het ziekenhuis
Totaal | POWI | Sepsis/bacteriëmie | Urineweginfecties | Infecties van de onderste luchtwegen | |
---|---|---|---|---|---|
2015 | 5,3 | 1,9 | 0,7 | 0,7 | 1,1 |
2016 | 5,5 | 1,8 | 0,9 | 0,7 | 1,3 |
2017 | 5,3 | 1,8 | 0,8 | 0,9 | 1,1 |
2018 | 4,9 | 1,4 | 0,8 | 0,7 | 1,4 |
2019 | 5,9 | 1,9 | 1,1 | 0,8 | 1,1 |
Bron: PREZIES, 2020
- POWI = postoperatieve wondinfecties
- Urineweginfecties = symptomatische urineweg infecties
- Sepsis/bacteriëmie = primaire- en secundaire sepsis
- Infecties van de onderste luchtwegen = longontsteking en andere lagere luchtweginfecties
* De puntprevalentie van de totale zorginfecties in de ziekenhuizen die aan PREZIES deelnemen is in 2019 significant gestegen ten opzichte van de jaren 2015-2018 (PREZIES, 2020).
** De daling in puntprevalentie van postoperatieve wondinfecties tussen 2014 en 2018 is significant (p <0.01). De puntprevalentie van sepsis is in 2019 significant gestegen ten opzichte van de jaren 2015-2018 (PREZIES, 2019)(PREZIES, 2020).
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Aantal zorginfecties aanwezig of behandeld op peildatum, per 100 beoordeelde patiënten die op die peildatum waren opgenomen in het ziekenhuis. |
Bron |
PREventie van ZIEkenhuisinfecties door Surveillance (PREZIES) |
Berekening |
Teller: aantal zorginfecties aanwezig of behandeld op peildatum (dit zijn zowel de zorginfecties ontstaan tijdens de huidige opname als de zorginfecties die al aanwezig waren op het moment van heropname). Noemer: aantal patiënten die op peildatum waren opgenomen in het ziekenhuis (x 100%). |
In- en exclusie |
Inclusie: patiënten die op de registratiedag met ontslag gaan. Exclusie: patiënten die op de registratiedag worden opgenomen in een ziekenhuis en patiënten opgenomen op de afdelingen dagbehandeling, psychiatrie of (hemo)dialyse. |
Toelichting |
Het prevalentieonderzoek is opgezet als een puntprevelantie meting. De gegevens worden idealiter voor het hele ziekenhuis verzameld op één dag. In de praktijk is dit onmogelijk en worden de gegevens vaak verzameld in één maand. Per afdeling worden de gegevens wel verzameld op één dag (registratiedag). De cijfers gerapporteerd in PREZIES omvatten niet alle ziekenhuizen. In het jaar 2019 betreft het 30 van de 69 ziekenhuisinstellingen die vrijwillig participeren. |
Interpretatie |
Zorginfecties zijn infecties die ontstaan tijdens of in aansluiting op een opname of behandeling in een zorginstelling. Zorginfecties kunnen ernstige gevolgen hebben voor patiënten. Van oppervlakkige ontstekingen tot ontstekingsreacties in het hele lichaam, tot aan overlijden. Zorginfectes veroorzaken verlenging van opname, heropname, heroperaties en verhoging van kosten. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
N.v.t. |
Jaar |
2019 |
Literatuur | PREZIES, 2019, PREZIES, 2020 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Referentiecijfers 2014 t/m 2018: Prevalentieonderzoek ziekenhuizen. PREZIES. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM); 2019. Bron
- Referentiecijfers 2015 t/m 2019: Prevalentieonderzoek ziekenhuizen. PREZIES. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM); 2020. Bron
Suïcides in de geestelijke gezondheidszorg
Indicatorwaarde (2019)

Geen referentiewaarde

3-jarige trend (2017 - 2019)

Trend suïcides in de geestelijke gezondheidszorg 2007 - 2019
| Totaal | In de GGZ | Buiten | Bevraagde instellingen | Suïcidepogingen met ernstig schadelijk gevolg |
---|---|---|---|---|---|
2007 | 1353 | 539 | 814 | ||
2008 | 1435 | 574 | 861 | ||
2009 | 1525 | 628 | 897 | ||
2010 | 1600 | 607 | 993 | ||
2011 | 1647 | 651 | 996 | 105 | 153 |
2012 | 1753 | 677 | 1076 | 170 | 176 |
2013 | 1857 | 696 | 1161 | 264 | 246 |
2014 | 1839 | 727 | 1112 | 254 | 210 |
2015 | 1871 | 684 | 1187 | 168 | 186 |
2016 | 1893 | 724 | 1169 | 326 | 243 |
2017 | 1917 | 759 | 1158 | 349 | 155 |
2018 | 1829 | 764 | 1065 | 348 | 242 |
2019 | 1811 | 721 | 1090 | 346 | 241 |
- Inclusief PAAZ/PUC en crisisopvang.
- Exclusief justitiële instellingen en zelfstandig gevestigde beroepsbeoefenaren (solistisch werkende zorgverleners) in de ggz.
- In 2011 en 2013 is er een trendbreuk omdat het aantal instellingen dat informatie heeft aangeleverd, toenam.
- In 2015 is er een trendbreuk omdat het aantal instellingen dat informatie heeft aangeleverd, afnam (instellingen die uitsluitend zorg leveren die wordt bekostigd vanuit de generalistische basis-ggz, de Wmo en/of de Jeugdwet).
- In 2016 is er een breuk in de trend omdat uitvraag is gedaan bij alle instellingen waarvan een kwaliteitsstatuut is geregistreerd bij ZiN. Dat leidde tot een toename van het aantal instellingen.
- In 2017 is er een breuk in de trend omdat de uitvraag over zorg in het kader van de Jeugdwet binnen de ggz-instellingen is hervat, wat kan hebben bijgedragen aan een stijging van het aantal suïcides in de ggz.
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
|
Toelichting |
---|---|
Volledige naam indicator |
Aantal personen dat behandeld wordt in de geestelijke gezondheidszorg dat suïcide pleegt in één kalenderjaar. |
Bron |
Meldingssysteem voor suïcides en suïcidepogingen met ernstig letsel van de IGJ |
Berekening |
Het aantal personen in behandeling van een instelling voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ) dat suïcide heeft gepleegd in één kalenderjaar. Deze indicator heeft zowel betrekking op personen die zijn opgenomen, als personen die ambulant worden behandeld. |
Interpretatie |
Het aantal suïcides van mensen die in behandeling zijn van de GGZ zegt iets over de implementatie en doeltreffendheid van suïcidepreventie binnen de GGZ. Als dit kengetal in de loop van de tijd stijgt, kan dat betekenen dat de doeltreffendheid van de preventie niet toereikend is. Zorgverleners in de GGZ worden ondersteund met de generieke module diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag uit 2018, de multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag uit 2012, en het kwaliteitsdocument ketenzorg bij suïcidaliteit uit 2010. |
Beperking indicator |
Als gevolg van verschillende manieren van het verzamelen van de gegevens en de wijzigingen in het zorgstelsel, wisselt het aantal instellingen waarbij gegevens zijn uitgevraagd van jaar tot jaar (zie de voetnoten bij de cijfers). Daarom kunnen op basis van deze indicator niet al te harde conclusies over trends in de tijd worden getrokken. |
Jaar |
2019 |
Nosocomiale decubitus in instellingen voor langdurige zorg
Indicatorwaarde

Referentiewaarde (niet beschikbaar)

3-jarige trend

Trend nosocomiale decubitus in instellingen voor langdurige zorg
Jaar | Decubitus in instellingen voor langdurige zorg (WLZ) |
---|---|
2005 | 5,8 |
2006 | 5,9 |
2007 | 4,2 |
2008 | 3,4 |
2009 | 2,9 |
2010 | 2,2 |
2011 | 2,1 |
2012 | 2,2 |
2013 | 1,5 |
2014 | 2,2 |
2015 | 2,6 |
2016 | 2,4 |
2017 | 2,9 |
2018 | 3,6 |
2019 | 2,9 |
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage cliënten met nosocomiale decubitus van graad 2 of hoger in instellingen voor langdurige zorg |
Bron |
Landelijke prevalentiemeting zorgkwaliteit (Universiteit Maastricht; Care and Public Health Research Institute) |
Berekening |
Teller: alle cliënten waarbij op één meetmoment decubitus van graad 2 of hoger is vastgesteld (door twee hulpverleners). Noemer: alle onderzochte cliënten. |
Interpretatie |
Het aantal cliënten dat nosocomiale (= tijdens het verblijf ontstane) decubitus krijgt in een zorginstelling is een indicatie voor de kwaliteit van de verpleegkundige zorg. Decubitus leidt tot pijn en ongemak en heeft een ongunstig effect op de kwaliteit van leven en kan zelfs leiden tot sterfte. Bovendien leidt het tot hoge kosten in de gezondheidszorg. Veel decubitusgevallen kunnen voorkómen worden door het nemen van specifieke maatregelen. In 2019 werden 11.303 cliënten onderzocht, het jaar daarvoor bijna 13.000. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
n.v.t. |
Jaar |
2019 |
Separaties in de geestelijke gezondheidszorg
Indicatorwaarde

Referentiewaarde (niet beschikbaar)

3-jarige trend

Trend bruto uren separatie van alle GGZ-instellingen
Jaar | Aantal uren |
---|---|
2014 | 377376 |
2017 | 367151 |
2018 | 378718 |
Bron: Openbare dataset op Zorginzicht.nl, bewerking door het RIVM
- Voor de indicatorwaarde zijn 26 instellingen meegenomen en voor de trend maar 20 instellingen,
hierdoorwijkt de indicatorwaarde af van het cijfer in de trend. - De cijfers van 2014 zijn gevalideerd. Dat betekent dat alle dubbelingen eruit zijn gehaald en op het
niveau van de patiënt onderzocht is of patiënten in de verschillende gegevensbronnen voorkomen. In
de gegevens van 2017 en 2018 was deze controle niet mogelijk.
Trend bruto uren separatie per GGZ-instelling, gesommeerd
Richting | Aantal GGZ instellingen |
---|---|
Stijging | 7 |
Daling | 10 |
Gelijk | 8 |
Bron: Openbare data op Zorginzicht.nl, bewerking door het RIVM
- Dit diagram laat zien welk deel van de GGZ-instellingen in de periode 2014 - 2018 een stijging, daling of geen verschil in totale separatieuren hebben geregistreerd.
- We spreken van een daling/stijging indien de jaarlijkse verandering +/- 3% bedraagd.
- Voor dit diagram zijn alleen instellingen meegenomen die 2 of 3 metingen hebben gedaan (dit betreft 25 GGZ-instellingen).
Dit cijfer is ook onderdeel van |
---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Totaal aantal uren separatie in de geestelijke gezondheidszorg. |
Bron |
Openbare dataset op Zorginzicht (2017 - 2018) en Casusregister Argus (2014) |
Bronhouder primaire bron |
Zorginstituut Nederland (2017 - 2018) en GGNet (2014) |
Berekening |
Som van het aantal uren separatie per GGZ-instelling (teller van de indicator 'Separatieduur per opnameduur') |
Extra toelichting |
De indicator is berekend op basis van gegevens van alle grote GGZ-instellingen. Met uitzondering van afdelingen of instellingen voor forensische zorg, instellingen voor specifieke patiëntengroepen (bv kinder/jeugd) en afdelingen psychiatrie in ziekenhuizen (PAAZ). Voor de berekening van de indicatorwaarde in 2018 konden de gegevens van 2 van de 28 algemene GGZ-instellingen niet meegenomen worden. Voor het berekenen van een landelijke trend konden de gegevens van 6 instellingen niet meegenomen worden, omdat: (1) er geen gegevens van alle jaren beschikbaar waren, (2) er extreme verschillen waren tussen jaren, of (3) de separatieduur voor de betreffende instelling als onjuist werd aangemerkt. Voor de berekening van het percentage instellingen met een stijgende, gelijkblijvende of dalende trend, werden alle instellingen met twee of drie metingen meegenomen; dat waren er 25. |
Interpretatie |
Het terugdringen van aantal en duur van vrijheidsbeperkende interventies is een belangrijk doel van de brancheorganisatie in de GGZ, beroepsverenigingen, cliëntenorganisaties en Rijksoverheid. Vrijheidsbeperkende interventies, zoals separatie, zijn ingrijpende maatregelen die niet zelden leiden tot verergering van angsten, depressie, psychose of tot suïcidaliteit. Er zijn alternatieve aanpakken beschikbaar maar die worden niet altijd toegepast. |
Indicatorontwikkeling | De Argus-registratie van vrijheidsbeperkende interventies bestaat niet meer. Om toch inzicht te krijgen in landelijke ontwikkelingen in het toepassen van vrijheidsbeperkende interventies, is voor de actualisatie van de indicator gebruik gemaakt van een andere bron (Zorginzicht), met als kanttekening dat de betrouwbaarheid van de cijfers niet helemaal duidelijk is, terwijl aan de validatie van de cijfers uit de Argus-registratie veel zorg besteed is. Er wordt gewerkt aan de opzet van een nieuwe registratie voor vrijheidsbeperkende interventies. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
N.v.t. |
Jaar |
2018 |
Literatuur |
Het Dolhuys Manifest, 2016; IGJ, 2018; IGJ, 2019; Rijksoverheid, 2018; TNO, 2013 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Het Dolhuys Manifest. Haarlem: Dolhuys; 2016. Bron
- Dwangtoepassing en separatiepraktijk in de GGZ: toezicht 2015 en 2016. Utrecht: Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd; 2018. GoogleScholar
- Toezicht terugdringen separeren en afzonderen in de GGZ 2016 - 2019. Utrecht: IGJ; 2019. Bron
- Bestuurlijk akkoord geestelijke gezondheidszorg (GGZ) 2019 t/m 2022. Den Haag: Rijksoverheid; 2018. GoogleScholar
- Vrijheidsbeperking in de GGZ: veldnorm insluiting . Soesterberg: TNO; 2013. Bron
Tevredenheid zorgverleners met de kwaliteit van de geleverde zorg in de eigen instelling binnen ziekenhuizen en de GGZ
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

4-jarige trend

Tevredenheid van verpleegkundigen met de kwaliteit van de geleverde zorg in de eigen instelling
Jaartal | Ziekenhuis | GGZ | Totaal |
---|---|---|---|
2013 | 3,46 | 3,66 | 3,51 |
2015 | 3,34 | 3,5 | 3,4 |
2017 | 3,45 | 3,48 | 3,48 |
2019 | 3,35 | 3,30 | 3,34 |
- De cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in samenstelling van het panel tussen de jaren voor wat betreft leeftijd en omvang van elke beroepsgroep.
- De trend voor alle beroepsgroepen samen is getoetst met multilevel analyses, daaruit blijkt dat er geen statistisch significante stijging/daling zichtbaar is.
Deze cijfers zijn ook onderdeel van |
|
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Gemiddelde score op een schaal voor tevredenheid van zorgverleners in ziekenhuizen en GGZ-instellingen met de kwaliteit van geleverde zorg in de eigen instelling |
Bron |
|
Berekening |
De scores betreffen een gemiddelde van de antwoorden op 3 vragen naar de kwaliteit van zorg. Dit betreft een sub-schaal van de Maastrichtse arbeidstevredenheidsschaal voor de gezondheidszorg (MAS-GZ). De antwoorden worden gegeven op een vijfpuntsschaal, waarbij: 5=zeer tevreden, 4=tevreden, 3=neutraal, 2=ontevreden en 1=zeer ontevreden. Het gemiddelde kan variëren tussen 1 en 5. |
Toelichting bij de berekening |
Vragen worden ingevuld door verpleegkundigen en verzorgenden in vijf sectoren (waarvan twee hier weergegeven) (n=327 in 2019). Voor deze indicator zijn de volgende 3 vragen uit de MAS-GZ gebruikt: "Hoe tevreden bent u met: de mate waarin u over het algemeeen tijd hebt uw patiënten/cliënten goed te verzorgen?", "Hoe tevreden bent u met: de mate waarin u individuele zorgverlening aan uw patiënten/cliënten kunt geven?", "Hoe tevreden bent u met: de mate waarin u het gevoel hebt psychosociale begeleiding aan uw patiënten/cliënten te geven?". |
Interpretatie |
Een van de deelaspecten van arbeidstevredenheid is de kwaliteit van de zorg in de eigen instelling. Als zorgverleners ontevreden zijn over de kwaliteit van zorg, kan dat erop duiden dat patënten zorg van onvoldoende kwaliteit ontvangen, bijvoorbeeld dat er in het algemeen te weinig tijd beschikbaar is om goede zorg te ontvangen of dat de zorg te weinig toegespitst is op de individuele zorgbehoefte. Een hoger cijfer duidt op een betere kwaliteit in de ogen van zorgverleners. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Een score van 4 staat gelijk aan "tevreden". |
Jaar |
2019 |
Literatuur | Verest et al., 2019 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Kwaliteit en veiligheid van zorg aan cliënten. Utrecht : Nivel; 2019. Bron
Onvoldoende kwaliteit van zorg op de eigen afdeling volgens verpleegkundigen binnen ziekenhuizen en de GGZ
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

4-jarige trend

Trend onvoldoende kwaliteit van zorg op eigen afdeling volgens verpleegkundigen in ziekenhuizen en de GGZ
Ziekenhuis | GGZ | Totaal | |
---|---|---|---|
2013 | 14,6 | 9,1 | 12,9 |
2015 | 16,1 | 13,8 | 15,5 |
2017 | 13,2 | 13,3 | 13,1 |
2019 | 15,3 | 18,2 | 16,3 |
- De cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in samenstelling van het panel tussen de jaren voor wat betreft leeftijd en omvang van elke beroepsgroep.
- De trend voor alle beroepsgroepen samen is getoetst met multilevel analyses, daaruit blijkt dat er geen statistisch significante stijging/daling zichtbaar is.
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage verpleegkundigen en verzorgenden in ziekenhuizen en GGZ-instellingen dat van mening is dat de kwaliteit van zorg binnen de eigen afdeling of team regelmatig of vaak niet goed is |
Bron |
|
Berekening |
Teller: verpleegkundigen en verzorgenden in ziekenhuizen en GGZ die 'regelmatig’ of ‘vaak' antwoordden op de vraag: "Hoe vaak komt het volgens u in het algemeen binnen uw afdeling of team voor dat de kwaliteit van zorg verleend door verpleegkundigen en/of verzorgenden niet goed is?". Noemer: alle verpleegkundigen en verzorgenden die de vraag hebben beantwoord (n=328 in 2019). |
Interpretatie |
Het oordeel van zorgverleners is subjectief, maar is gebaseerd op ervaring die dagelijks wordt opgedaan en geeft daarmee een belangrijke indicatie voor de kwaliteit van zorg vanuit professioneel perspectief. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Er is geen beleidsnorm, veldnorm of internationale vergelijking voorhanden. De referentiewaarde is voor discussie vatbaar, maar is gebaseerd op de aanname dat het wenselijk is dat de vraag door minder dan 10% positief beantwoord zal worden. Er wordt vanuit gegaan dat een 0% score per definitie niet haalbaar is. |
Jaar |
2019 |
Literatuur | Verest et al., 2019 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Kwaliteit en veiligheid van zorg aan cliënten. Utrecht : Nivel; 2019. Bron
Onvoldoende gekwalificeerd personeel volgens zorgverleners binnen ziekenhuizen en de GGZ
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

4-jarige trend

Trend onvoldoende gekwalificeerd personeel volgens verpleegkundigen in ziekenhuizen en de GGZ
Jaar | Ziekenhuis | GGZ | Totaal |
---|---|---|---|
2013 | 23,9 | 24,6 | 24,2 |
2015 | 29,5 | 29,5 | 29,7 |
2017 | 33,3 | 41,8 | 36,4 |
2019 | 40,6 | 43,3 | 42,2 |
- De cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in samenstelling van het panel tussen de jaren voor wat betreft leeftijd en omvang van elke beroepsgroep.
- De trend voor alle beroepsgroepen samen is getoetst met multilevel analyses, daaruit blijkt dat er sprake is van een statistisch significante stijging over de tijd (2013 - 2019).
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage verpleegkundigen en verzorgenden in ziekenhuizen en GGZ-instellingen dat van mening is dat er in de eigen instelling onvoldoende gekwalificeerd personeel is om goede kwaliteit van zorg te leveren. |
Bron |
|
Berekening |
Teller: verpleegkundigen en verzorgenden die 'nee' antwoordden op de vraag: "Vindt u dat er voldoende gekwalificeerd personeel is om goede kwaliteit van zorg te leveren?" Noemer: alle verpleegkundigen en verzorgenden die de vraag hebben beantwoord (n=328 in 2019). |
Interpretatie |
Voldoende gekwalificeerd personeel is een belangrijke voorwaarde om kwaliteit van zorg te leveren. Het oordeel van zorgverleners is subjectief, maar is gebaseerd op ervaring die dagelijks wordt opgedaan en geeft daarmee een belangrijke indicatie voor de kwaliteit van zorg vanuit professioneel perspectief. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Er is geen beleidsnorm, veldnorm of internationale vergelijking voorhanden. De referentiewaarde is voor discussie vatbaar, maar is gebaseerd op de aanname dat het wenselijk is dat de vraag door drie kwart positief beantwoord zal worden. Er wordt vanuit gegaan dat een 100% score niet haalbaar is. |
Jaar |
2019 |
Literatuur | Verest et al., 2019 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Kwaliteit en veiligheid van zorg aan cliënten. Utrecht : Nivel; 2019. Bron
Tevredenheid zorgverleners met de kwaliteit van de geleverde zorg in de eigen instelling in de langdurige zorg
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

Trend

Trend tevredenheid zorgverleners met de kwaliteit van geleverde zorg in de eigen instelling in de langdurige zorg
Jaar | GZ verpleegkundigen | TZ verpleegkundigen | TZ verzorgenden | IO verpleegkundigen | Totaal |
---|---|---|---|---|---|
2013 | 3,37 | 4,01 | 3,8 | 3,24 | 3,52 |
2015 | 3,27 | 3,85 | 3,67 | 3,14 | 3,50 |
2017 | 3,31 | 3,80 | 3,70 | 3,02 | 3,52 |
2019 | 3,09 | 3,65 | 3,54 | 2,99 | 3,37 |
- GZ = gehandicaptenzorg inclusief agogisch begeleiders; TZ = thuiszorg; IO = intramurale ouderenzorg.
- De cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in samenstelling van het panel tussen de jaren voor wat betreft leeftijd en omvang van elke beroepsgroep.
- De trend voor alle beroepsgroepen samen is getoetst met multilevel analyses, daaruit blijkt dat er geen statistisch significante daling zichtbaar is.
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Gemiddelde score op schaal voor tevredenheid van zorgverleners in de langdurige zorg met kwaliteit van geleverde zorg in de eigen instelling. |
Bron |
|
Berekening |
De scores betreffen een gemiddelde van de antwoorden op 3 vragen naar de kwaliteit van zorg. Dit betreft een sub-schaal van de Maastrichtse arbeidstevredenheidsschaal voor de gezondheidszorg (MAS-GZ). De antwoorden worden gegeven op een vijfpuntsschaal, waarbij: 5=zeer tevreden, 4=tevreden, 3=neutraal, 2=ontevreden en 1=zeer ontevreden. Het gemiddelde kan variëren tussen 1 en 5. |
Toelichting bij de berekening |
Vragen worden ingevuld door verpleegkundigen en verzorgenden in vijf sectoren (waarvan drie hier weergegeven) (n=557 in 2019). Voor deze indicator zijn de volgende 3 vragen uit de MAS-GZ gebruikt: "Hoe tevreden bent u met: de mate waarin u over het algemeeen tijd hebt uw patiënten/cliënten goed te verzorgen?", "Hoe tevreden bent u met: de mate waarin u individuele zorgverlening aan uw patiënten/cliënten kunt geven?", "Hoe tevreden bent u met: de mate waarin u het gevoel hebt psychosociale begeleiding aan uw patiënten/cliënten te geven?". |
Interpretatie |
Een van de deelaspecten van arbeidstevredenheid is de kwaliteit van de zorg in de eigen instelling. Als zorgverleners ontevreden zijn over de kwaliteit van zorg, kan dat erop duiden dat patënten zorg van onvoldoende kwaliteit ontvangen, bijvoorbeeld dat er in het algemeen te weinig tijd beschikbaar is om goede zorg te ontvangen of dat de zorg te weinig toegespitst is op de individuele zorgbehoefte. Een hoger cijfer duidt op een betere kwaliteit in de ogen van zorgverleners. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Een score van 4 staat gelijk aan "tevreden". |
Jaar |
2019 |
Literatuur | Verest et al., 2019 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Kwaliteit en veiligheid van zorg aan cliënten. Utrecht : Nivel; 2019. Bron
Onvoldoende kwaliteit volgens verpleegkundigen en verzorgenden binnen eigen afdeling of team in de langdurige zorg
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

Trend

Trend onvoldoende kwaliteit van zorg op de eigen afdeling volgens verpleegkundigen en verzorgenden en verzorgenden in de langdurige zorg
Jaar | GZ verpleegkundigen | TZ verpleegkundigen | TZ verzorgenden | IO verpleegkundigen | Totaal |
---|---|---|---|---|---|
2013 | 7,8 | 6,0 | 6,2 | 14,0 | 9,2 |
2015 | 13,7 | 11,5 | 7,4 | 16,2 | 12,7 |
2017 | 14,2 | 8,7 | 9,8 | 22,4 | 13,1 |
2019 | 11,9 | 11,5 | 5,6 | 19,4 | 12,1 |
- GZ = gehandicaptenzorg (inclusief agogisch begeleiders); TZ = thuiszorg; IO = intramurale ouderenzorg.
- De cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in samenstelling van het panel tussen de jaren voor wat betreft leeftijd en omvang van elke beroepsgroep.
- De trend voor alle beroepsgroepen samen is getoetst met multilevel analyses, daaruit blijkt dat er geen statistisch significante stijging/daling zichtbaar is.
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage verpleegkundigen en verzorgenden in de langdurige zorg dat van mening is dat de kwaliteit van zorg binnen de eigen afdeling of team regelmatig of vaak niet goed is |
Bron |
|
Berekening |
Teller: aantal verpleegkundigen en verzorgenden dat 'regelmatig' of 'vaak' antwoordde op de vraag: "Hoe vaak komt het volgens u in het algemeen binnen uw afdeling of team voor dat de kwaliteit van zorg verleend door verpleegkundigen en verzorgenden niet goed is?" Noemer: alle verpleegkundigen en verzorgenden die de vraag hebben beantwoord (n=561 in 2019). |
Interpretatie |
Een matig of slecht eigen oordeel over de kwaliteit van zorg binnen de afdeling of team van verpleegkundigen en verzorgenden, kan erop wijzen dat patiënten zorg van onvoldoende kwaliteit ontvangen. Het oordeel van zorgverleners is subjectief maar is gebaseerd op ervaring die dagelijks wordt opgedaan en geeft daarmee een belangrijke indicatie voor de kwaliteit van zorg vanuit professioneel perspectief. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Er is geen beleidsnorm, veldnorm of internationale vergelijking voorhanden. De referentiewaarde is voor discussie vatbaar, maar is gebaseerd op de aanname dat het wenselijk is dat de vraag door minder dan 10% positief beantwoord zal worden. Er wordt vanuit gegaan dat een 0% score per definitie niet haalbaar is. |
Jaar |
2019 |
Literatuur | Verest et al., 2019 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Kwaliteit en veiligheid van zorg aan cliënten. Utrecht : Nivel; 2019. Bron
Onvoldoende gekwalificeerd personeel volgens verpleegkundigen en verzorgenden in de langdurige zorg
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

4-jarige trend

Trend onvoldoende gekwalificeerd personeel volgens verpleegkundigen en verzorgenden in de langdurige zorg
Jaar | GZ verpleegkundigen | TZ verpleegkundigen | TZ verzorgenden | IO verpleegkundigen | Totaal |
---|---|---|---|---|---|
2013 | 25,7 | 27,9 | 11,4 | 34,4 | 25,9 |
2015 | 34,0 | 42,1 | 23,4 | 41,5 | 37,1 |
2017 | 35,6 | 37,1 | 22,1 | 44,0 | 35,0 |
2019 | 39,2 | 49,5 | 26,8 | 46,0 | 42,9 |
- GZ = gehandicaptenzorg (inclusief agogisch begeleiders); TZ = thuiszorg; IO = intramurale ouderenzorg.
- De cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in samenstelling van het panel tussen de jaren voor wat betreft leeftijd en omvang van elke beroepsgroep.
- De trend voor alle beroepsgroepen samen is getoetst met multilevel analyses, daaruit blijkt dat er sprake is van een statistisch significante stijging over de tijd (2013 - 2019).
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage verpleegkundigen en verzorgenden in de langdurige zorg dat van mening is dat er in de eigen instelling onvoldoende gekwalificeerd personeel is om een goede kwaliteit van zorg te leveren. |
Bron |
|
Berekening |
Teller: verpleegkundigen en verzorgenden die 'nee' antwoordden op de vraag: "Vindt u dat er voldoende gekwalificeerd personeel is om goede kwaliteit van zorg te leveren?" Noemer: alle verpleegkundigen en verzorgenden die de vraag hebben beantwoord (n=561 in 2019). |
Interpretatie |
Gekwalificeerd personeel is een belangrijke voorwaarde om kwaliteit van zorg te leveren. Het oordeel van zorgverleners is subjectief, maar is gebaseerd op ervaring die dagelijks wordt opgedaan en geeft daarmee een belangrijke indicatie voor de kwaliteit van zorg vanuit professioneel perspectief. De overigen (57,1% in 2019) beantwoordden de vraag met 'ja' of 'weet ik niet'. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Er is geen beleidsnorm, veldnorm of internationale vergelijking voor handen. De referentiewaarde is voor discussie vatbaar, maar is gebaseerd op de aanname dat het wenselijk is dat de vraag door een kwart van de respondenten negatief beantwoord zal worden. Er wordt vanuit gegaan dat een 0% score per defintie niet haalbaar is. |
Jaar |
2019 |
Literatuur | Verest et al., 2019 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Kwaliteit en veiligheid van zorg aan cliënten. Utrecht : Nivel; 2019. Bron
Continue diepe sedatie met alleen morfine
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

3-jarige trend

Trend gevallen van continue diepe sedatie met alleen morfine
Jaar | Totaal | Medisch specialisten | Spec. ouderengeneeskunde | Huisartsen |
---|---|---|---|---|
2005 | 15 | 19 | 10 | 13 |
2010 | 6 | 12 | 3 | 1 |
2015 | 4 | 12 | 0 | 2 |
Dit cijfer is ook onderdeel van |
---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage gevallen van continue diepe sedatie met alleen morfine |
Bron |
Sterfgevallenonderzoek 2015, ZonMw; Onwuteaka-Philipsen et al., 2017 |
Berekening |
Teller: aantal gevallen van continue diepe sedatie met alleen morfine. |
Interpretatie |
Voor de uitvoering van continue diepe sedatie heeft de KNMG in 2009 richtlijnen gepubliceerd. Geadviseerd wordt achtereenvolgens drie typen middelen toe te dienen, eventueel in combinatie met morfine bij pijn en dyspneu. Het gebruik van alleen morfine wordt ontraden omdat dit vaak leidt tot sufheid maar niet altijd tot verlies van bewustzijn. Ook kan morfine bijwerkingen geven zoals delier (verwardheid) of myoclonieën (onvrijwillige samentrekkingen van spieren). |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Gebruik van alleen morfine als sedativum wordt door KNMG ontraden. |
Jaar |
2015 |
Aantal nieuwe gevallen van bacteriële meningitis waartegen gevaccineerd wordt
Indicatorwaarde

Referentiewaarde*

3-jarige trend

Trend in aantal nieuwe gevallen bacteriële meningitis
Jaartal | Pneumokok PCV10** | Meningokok ACWY*** | Hib | Totaal* |
---|---|---|---|---|
1992 | 104 | 236 | ||
1993 | 77 | 190 | ||
1994 | 50 | 107 | ||
1995 | 39 | 39 | ||
1996 | 44 | 15 | ||
1997 | 55 | 9 | ||
1998 | 48 | 15 | ||
1999 | 68 | 6 | ||
2000 | 66 | 7 | ||
2001 | 148 | 137 | 6 | 291 |
2002 | 158 | 111 | 5 | 274 |
2003 | 145 | 28 | 11 | 184 |
2004 | 170 | 13 | 16 | 199 |
2005 | 135 | 3 | 17 | 155 |
2006 | 134 | 6 | 9 | 149 |
2007 | 138 | 10 | 9 | 157 |
2008 | 99 | 7 | 6 | 112 |
2009 | 65 | 4 | 5 | 74 |
2010 | 46 | 5 | 9 | 60 |
2011 | 48 | 3 | 3 | 54 |
2012 | 35 | 8 | 4 | 47 |
2013 | 25 | 2 | 8 | 35 |
2014 | 19 | 4 | 5 | 28 |
2015 | 14 | 1 | 6 | 21 |
2016 | 14 | 12 | 12 | 38 |
2017 | 12 | 8 | 8 | 28 |
2018 | 8 | 17 | 9 | 34 |
2019 | 6 | 7 | 7 | 20 |
*Totaal: Hib, meningokokken serogroep (ACWY) en pneumokokken vaccin 10 serotypen (PCV10)
**PCV10: 10-valent polysaccharideconjugaatvaccin
*** Voor 1 mei 2018 werd alleen gevaccineerd tegen meningokokken serogroep C, daarna zijn de serogroepen A, W en Y toegevoegd. De grafiek laat de incidenctie van serogroepen A, C, W en Y zien over de gehele meetperiode (1992 - 2019).
Jaartal invoering vaccin:
- Hib: 1993
- Meningokokken serogroep C: 2002
- PCV10: 2006
- Meningokokken serogroepen A, C, W en Y: 2018
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Incidentie van bacteriële meningitis waartegen gevaccineerd wordt |
Bron |
Nederlands Referentielaboratorium voor Bacteriële Meningitis; AMC/RIVM |
Berekening |
Aantal nieuwe gevallen van bacteriële meningitis waartegen gevaccineerd wordt in een jaar. |
Interpretatie |
Bacteriële meningitis is een ernstige infectie van de membranen die de hersenen en het ruggenmerg omgeven, met een hoge mortaliteit en morbiditeit, ook als goede behandeling met antibiotica plaatsvindt. Bacteriële meningitis kan door verschillende soorten bacteriën worden veroorzaakt. In het Rijksvaccinatieprogramma zijn vaccins tegen Haemophilus influenza type b (Hib), pneumokokken (vanaf 2007 tien serotypen; PVC10) en meningokokken (vanaf 2002 één serogroep (C) en op 1 mei 2018 uitgebreid naar vier serogroepen (ACWY)) opgenomen. Deze vaccins trachten het ontstaan van onder andere bacteriële meningitis te voorkomen. Deze indicator geeft inzicht in de effectiviteit van preventie van bacteriële meningitis door middel van vaccinaties. Deze indicator laat niet zien wat het effect is op het vóórkomen van andere infectieziekten waartegen het Hib-, meningokokken A, C, W en Y- en pneumokokken-vaccin beschermen, zoals sepsis en longontsteking. Per 1 mei 2018 is het meningokokken serogroep C - vaccin aangevuld met de serogroepen A, W en Y, in het Rijksvaccinatieprogramma. Doordat de indicator nu ook deze toegevoegde serogroepen bevat, valt de indicatorwaarde in 2018 hoger uit. Over een langere periode (vanaf 2013) is de indicatorwaarde vrij stabiel. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
N.v.t. |
Jaar |
2019 |
Literatuur | Jaarrapporten van het Nederlands Referentielaboratorium voor Bacteriële Meningitis |
Mensen die afzien van zorg vanwege de kosten
Indicatorwaarde (2019)

Geen referentiewaarde

3-jarige trend

Afzien van zorg vanwege kosten
Bron: OECD
Afzien van zorg vanwege kosten
Jaar | Artsenbezoek | Onderzoek/(na)behandeling | Medicatie | Alle vormen | Afzien van enige vorm van zorg |
---|---|---|---|---|---|
2016 | 8 | 8 | 8 | 2 | 16 |
2017 | 7 | 6 | 3 | 1 | 11 |
2018 | 5 | 5 | 3 | 1 | 8 |
2019 | 5 | 5 | 5 | 1 | 9 |
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage van de volwassen bevolking dat in de voorgaande 12 maanden wel eens afzag van zorg vanwege de kosten. |
Bron |
NIVEL Consumentenpanel Gezondheidszorg (2019), OECD Health Statistics (2016) |
Berekening |
Teller: aantal personen dat aangeeft in de voorgaande 12 maanden een medisch probleem te hebben maar heeft afgezien van (a) artsenbezoek, (b) een aanbevolen medisch onderzoek of (na)behandeling en/of (c) afhalen of gebruik van medicijnen vanwege de kosten. |
Toelichting bij de berekening |
De groep respondenten was naar leeftijd en geslacht niet geheel representatief voor de samenstelling van de bevolking in Nederland. Er is daarom een weging toegepast om hiervoor te corrigeren. |
Interpretatie |
Dit kerncijfer betreft het percentage van de bevolking van 18 jaar en ouder dat in de voorgaande 12 maanden vanwege kosten wel eens heeft afgezien van één of meer vormen van zorg. Dit geeft een indruk van de mate waarin kosten als een belemmering wordt gezien om naar een arts te gaan voor een klacht, aanbevolen onderzoek of behandeling of als belemmering voor het afhalen of gebruik van medicijnen. |
Jaar |
2019 |
Literatuur | Meijer et al., 2020 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Negen procent van de mensen ziet af van zorg vanwege de kosten. Er is sprake van een daling in de periode 2016-2019. Utrecht: Nivel; 2020. Bron
Huisarts betrekt patiënt bij beslissingen
Indicatorwaarde (2019)

Referentiewaarde

3-jarige trend (2017 - 2019)

Personen die aangeven dat de huisarts hen betrekt bij beslissingen (laatst beschikbare jaar)
Land | Jaar | Percentage |
---|---|---|
Israël (2018) | 2018 | 92,4 |
NEDERLAND (2017) | 2017 | 91,9 |
Portugal (2015) | 2015 | 90,9 |
Verenigd Koninkrijk (2016) | 2016 | 88,9 |
Nieuw-Zeeland (2016) | 2016 | 87,9 |
Australië (2016) | 2016 | 87,8 |
Duitsland (2016) | 2016 | 87,2 |
Zwitserland (2016) | 2016 | 86,9 |
Verenigde Staten (2016) | 2016 | 85,2 |
Canada (2016) | 2016 | 84,8 |
Zuid-Korea (2018) | 2018 | 82,4 |
Estland (2016) | 2016 | 80,9 |
Hongarije (2019) | 2019 | 80,1 |
Zweden (2016) | 2016 | 79,5 |
Noorwegen (2016) | 2016 | 78,8 |
Spanje (2016) | 2016 | 78,0 |
Polen (2016) | 2016 | 61,5 |
Bron: OECD
- Door een verschil in de noemer bij de internationale berekening, wijkt het internationale cijfer iets af van het trendcijfer. Daarnaast wordt het internationale cijfer niet gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht.
Trend patiënten die aangeven dat de huisarts hen meestal/altijd betrekt bij het nemen van beslissingen
Jaar | Percentage |
---|---|
2016 | 88 |
2017 | 92 |
2018 | 92 |
2019 | 92 |
Bron: Nivel
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage personen dat aangeeft dat de huisarts hem of haar meestal of altijd betrekt bij beslissingen over de zorg en behandeling. |
Bron |
|
Berekening |
Teller: aantal respondenten dat aangeeft dat de huisarts hen meestal of altijd betrekt bij het maken van beslissingen. |
Toelichting bij de berekening |
|
Interpretatie |
Het betrekken van de patiënt bij beslissingen maakt deel uit van een patiëntgerichte zorg en is daarmee een indicator voor de kwaliteit van zorg. |
Toelichting indicator- en referentiewaarde |
De indicatorwaarde is gemeten in 2019. De referentiewaarde is het laatst beschikbare jaar zoals gepubliceerd in Health at a Glance (OECD) en is de mediaan van 17 OECD landen (gemiddelde van VS). |
Jaar |
2019 |
Literatuur | Meijer et al., 2020; OECD, 2019 |
Huisarts besteedt voldoende tijd aan patiënt
Indicatorwaarde (2019)

Referentiewaarde

3-jarige trend (2017 - 2019)

Personen die aangeven dat de huisarts voldoende tijd aan hen besteed (laatst beschikbare jaar)
Land | Jaartal | Percentage |
---|---|---|
Israël (2018) | 2018 | 96,1 |
Nederland (2017) | 2017 | 93,3 |
Australië (2016) | 2016 | 91,6 |
Portugal (2015) | 2015 | 89,7 |
Nieuw-Zeeland (2016) | 2016 | 87,9 |
Hongarije (2019) | 2019 | 87,5 |
Estland (2016) | 2016 | 87,4 |
Zwitserland (2016) | 2016 | 87,4 |
Duitsland (2016) | 2016 | 85,8 |
Verenigd Koninkrijk (2018) | 2018 | 84,9 |
Frankrijk (2016) | 2016 | 83,7 |
Verenigde Staten (2016) | 2016 | 81,5 |
Zuid-Korea (2018) | 2018 | 80,8 |
Canada (2016) | 2016 | 79,9 |
Noorwegen (2016) | 2016 | 78,8 |
Zweden (2016) | 2016 | 73,7 |
Polen (2016) | 2016 | 70,0 |
Japan (2017) | 2017 | 42,1 |
Bron: OECD
- Door een verschil in de noemer bij de internationale berekening, wijkt het internationale cijfer iets af van het trendcijfer. Daarnaast wordt het internationale cijfer niet gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht.
Trend patiënten die aangeven dat eigen huisarts voldoende tijd aan hen besteedt
Jaar | Percentage |
---|---|
2016 | 94 |
2017 | 93 |
2018 | 94 |
2019 | 93 |
Bron: Nivel
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage personen dat aangeeft dat de huisarts meestal of altijd voldoende tijd voor hen neemt. |
Bron |
|
Berekening |
Teller: aantal respondenten met aangeeft dat de huisarts meestal of altijd voldoende tijd voor hen neemt. |
Toelichting bij de berekening: |
|
Interpretatie |
Het besteden van voldoende tijd maakt deel uit van een patiëntgerichte zorg en is daarmee een indicator voor de kwaliteit van zorg. |
Toelichting indicator- en referentiewaarde |
De indicatorwaarde is gemeten in 2019. De referentiewaarde is het laatst beschikbare jaar zoals gepubliceerd in Health at a Glance (OECD) en is de mediaan van 18 OECD landen (gemiddelde van VK en Duitsland). |
Jaar |
2019 |
Literatuur |
Huisarts geeft de gelegenheid om vragen te stellen
Indicatorwaarde (2019)

Referentiewaarde (2016)

3-jarige trend (2017 - 2019)

Personen die aangeven dat de huisarts voldoende gelegenheid geeft om vragen te stellen (laatst beschikbare jaar)
Land | Jaar | Percentage |
---|---|---|
NEDERLAND (2018) | 2017 | 94,8 |
Zwitserland (2010) | 2010 | 94,7 |
Tsjechië (2010) | 2010 | 93,9 |
Duitsland (2010) | 2010 | 93,7 |
Israël (2016) | 2016 | 93 |
Verenigd Koninkrijk (2010) | 2010 | 92,4 |
Nieuw-Zeeland (2010) | 2010 | 92,3 |
Portugal (2015) | 2015 | 91,6 |
Australië (2010) | 2010 | 88,9 |
Canada (2010) | 2010 | 88 |
Verenigde Staten (2010) | 2010 | 87,8 |
Estland (2016) | 2016 | 83,2 |
Noorwegen (2010) | 2010 | 83,1 |
Frankrijk (2010) | 2010 | 82,7 |
Zweden (2016) | 2016 | 81,3 |
Polen (2016) | 2016 | 67,9 |
Bron: OECD
- Door een verschil in de noemer bij de internationale berekening, wijkt het internationale cijfer iets af van het trendcijfer. Daarnaast wordt het internationale cijfer niet gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht.
Trend patiënten die aangeven dat de huisarts hen meestal/altijd de gelegenheid geeft om vragen te stellen
Jaar | Percentage |
---|---|
2016 | 95 |
2017 | 95 |
2018 | 96 |
2019 | 96 |
Bron: Nivel
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage personen dat aangeeft dat de huisarts hem of haar meestal/altijd de gelegenheid geeft om vragen te stellen. |
Bron |
|
Berekening |
Teller: aantal respondenten dat aangeeft dat de huisarts hen meestal of altijd de gelegenheid geeft om vragen te stellen. Noemer trend: aantal respondenten van 18 jaar en ouder met een vaste huisarts óf een vaste huisartsenpraktijk (n=632 (2019)) Noemer internationaal: aantal respondenten van 18 jaar en ouder met een vaste huisarts óf een vaste huisartsenpraktijk (n=630 (2017)). |
Toelichting bij de berekening |
|
Interpretatie |
Ruimte bieden voor vragen maakt deel uit van patiëntgerichte zorg en is daarmee een indicator voor de kwaliteit van zorg. |
Toelichting indicator- en referentiewaarde |
De indicatorwaarde is gemeten in 2019. De referentiewaarde is het laatst beschikbare jaar zoals gepubliceerd door de OECD en is de mediaan van 16 OECD landen (gemiddelde van Australië en Portugal). |
Jaar |
2019 |
Literatuur | Meijer et al., 2020 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Patiënten positief over de bejegening door de huisarts. Dit is niet veranderd in de periode 2016-2019. Utrecht: NIVEL; 2020. Bron