Relatieve 5-jaarsoverleving bij baarmoederhalskanker
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

5-jarige trend

Relatieve 5-jaarsoverleving bij baarmoederhalskanker, 2010-2014
Bron: CONCORD-3
- De cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in bevolkingsopbouw tussen landen door standaardisatie naar de 'International Cancer Survival Standard' (ICSS-2)
- Naast het percentage overleving zijn ook de onder- en bovengrens van het 95%-betrouwbaarheidsinterval weergegeven.
Trend relatieve 5-jaarsoverleving bij baarmoederhalskanker
- De cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in bevolkingsopbouw tussen jaren en landen door standaardisatie naar de 'International Cancer Survival Standard' (ICSS-2)
- Naast het percentage overleving zijn ook de onder- en bovengrens van het 95%-betrouwbaarheidsinterval weergegeven.
Deze cijfers zijn ook onderdeel van: | |
---|---|
|
Toelichting |
---|---|
Volledige naam indicator |
Relatieve 5-jaarsoverleving bij baarmoederhalskanker |
Bron |
CONCORD-3 (prestatie-indicator en internationale vergelijking) Nederlandse Kanker Registratie (NKR) (Nederlandse trend) |
Berekening |
Teller: percentage patiënten met baarmoederhalskanker dat 5 jaar na de diagnose nog in leven is. |
Interpretatie |
5-jaarsoverleving is de uitkomst van enerzijds vroege opsporing en anderzijds effectieve behandeling en is daarmee een indicator voor de effectiviteit van de kankerzorg. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Mediaan 28 OECD-landen (Portugal/Australië) |
Jaar |
2014 |
Relatieve 5-jaarsoverleving bij borstkanker
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

3-jarige trend

Relatieve 5-jaarsoverleving bij borstkanker, 2010-2014
Bron: CONCORD-3
- De cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in bevolkingsopbouw tussen landen door standaardisatie naar de 'International Cancer Survival Standard' (ICSS-2)
- Naast het percentage overleving zijn ook de onder- en bovengrens van het 95%-betrouwbaarheidsinterval weergegeven.
Trend relatieve 5-jaarsoverleving bij borstkanker
Bron: NKR
- De cijfers zijn gecorrigeerd voor veranderingen in omvang en leeftijdsopbouw van de bevolking door standaardisatie naar de 'International Cancer Survival Standard' (ICSS-2).
- Naast het percentage overleving zijn ook de onder- en bovengrens van het 95%-betrouwbaarheidsinterval weergegeven.
Deze cijfers zijn ook onderdeel van: | |
---|---|
|
Toelichting |
---|---|
Volledige naam indicator |
Relatieve 5-jaarsoverleving bij borstkanker |
Bron |
CONCORD-3 (prestatie-indicator en internationale vergelijking); Nederlandse Kanker Registratie (NKR) (Nederlandse trend) |
Berekening |
Teller: percentage patiënten met borstkanker dat 5 jaar na de diagnose nog in leven is. |
Interpretatie |
5-jaarsoverleving is de uitkomst van enerzijds vroege opsporing en anderzijds effectieve behandeling en is daarmee een indicator voor de effectiviteit van de kankerzorg. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Mediaan 28 OECD-landen (Zwitserland/België) |
Jaar |
2014 |
Relatieve 5-jaarsoverleving bij colonkanker
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

3-jarige trend

Relatieve 5-jaarsoverleving bij colonkanker, 2010-2014
Bron: CONCORD-3
- Internationale cijfers zijn alleen beschikbaar voor colon- en endeldarmkanker afzonderlijk. Daarom staan in deze figuur alleen overlevingscijfers voor colondarmkanker.
- De cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in bevolkingsopbouw tussen landen door standaardisatie naar de 'International Cancer Survival Standard' (ICSS-2).
- Naast het percentage overleving zijn ook de onder- en bovengrens van het 95%-betrouwbaarheidsinterval weergegeven.
Trend relatieve 5-jaarsoverleving bij colonkanker
- De cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in bevolkingsopbouw tussen jaren en landen door standaardisatie naar de 'International Cancer Survival Standard' (ICSS-2).
- Naast het percentage overleving zijn ook de onder- en bovengrens van het 95%-betrouwbaarheidsinterval weergegeven.
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Relatieve 5-jaarsoverleving bij dikkedarmkanker |
Bronnen |
|
Berekening |
Teller: percentage patiënten met dikkedarmkanker dat 5 jaar na de diagnose nog in leven is. |
Interpretatie |
5-jaarsoverleving is de uitkomst van enerzijds vroege opsporing en anderzijds effectieve behandeling en is daarmee een indicator voor de effectiviteit van de kankerzorg. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Mediaan 28 OECD-landen (Frankrijk/Nieuw Zeeland) |
Jaar |
2014 |
Relatieve 5-jaarsoverleving bij endeldarmkanker
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

5-jarige trend

Relatieve 5-jaarsoverleving bij endeldarmkanker, 2010-2014
Bron: CONCORD-3
- Internationale cijfers zijn alleen beschikbaar voor colon- en endeldarmkanker afzonderlijk. Daarom staan in deze figuur alleen overlevingscijfers voor endeldarmkanker.
- Naast het percentage overleving zijn ook de onder- en bovengrens van het 95%-betrouwbaarheidsinterval weergegeven.
Trend relatieve 5-jaarsoverleving bij endeldarmkanker
- De cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in bevolkingsopbouw tussen jaren en landen door standaardisatie naar de 'International Cancer Survival Standard' (ICSS-2)
- Naast het percentage overleving zijn ook de onder- en bovengrens van het 95%-betrouwbaarheidsinterval weergegeven.
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Relatieve 5-jaarsoverleving bij endeldarmkanker |
Bronnen |
|
Berekening |
Teller: percentage patiënten met endeldarmkanker dat 5 jaar na de diagnose nog in leven is. |
Interpretatie |
5-jaarsoverleving is de uitkomst van enerzijds vroege opsporing en anderzijds effectieve behandeling en is daarmee een indicator voor de effectiviteit van de kankerzorg. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Mediaan getoonde OECD-landen (Oostenrijk) |
Jaar |
2014 |
Ziekenhuisopnamen astma en COPD
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

3-jarige trend

Ziekenhuisopnamen voor astma en COPD 2017
Nederlandse naam | Astma | COPD | Totaal |
---|---|---|---|
Australië (2016) | 7,1 | 33,2 | 40,3 |
Ierland | 4,1 | 28,8 | 32,9 |
Denemarken | 5,4 | 27,1 | 32,5 |
België | 2,9 | 26,2 | 29,1 |
Duitsland | 3 | 25,9 | 29 |
Verenigd Koninkrijk | 7,3 | 20,8 | 28,1 |
Verenigde Staten (2016) | 3,9 | 22,9 | 26,8 |
Litouwen | 5,3 | 21,1 | 26,3 |
Zuid Korea | 8,1 | 18,2 | 26,3 |
Oostenrijk | 2,2 | 22,6 | 24,8 |
Noorwegen | 2,5 | 21,9 | 24,4 |
Letland | 9,3 | 14,8 | 24,2 |
NEDERLAND (2016) | 3,7 | 20 | 23,6 |
Polen (2016) | 8,6 | 15 | 23,6 |
Israël | 4,2 | 17,2 | 21,4 |
Spanje | 3,5 | 17,5 | 21 |
Slowakije | 8,2 | 12,7 | 20,9 |
Finland | 4,9 | 13,3 | 18,2 |
Tsjechië | 3,1 | 14,4 | 17,4 |
Zweden | 1,7 | 15,2 | 16,9 |
Frankrijk (2015) | 3 | 12 | 15 |
Zwitserland (2015) | 2,8 | 11,1 | 13,8 |
Slovenië | 3,3 | 9,5 | 12,8 |
Estland | 2,6 | 9,7 | 12,2 |
Portugal | 1,3 | 7,7 | 9 |
Italië | 1 | 5,4 | 6,4 |
Bron: OECD Health Statistics
- Gestandaardiseerd naar OECD-standaard
Trend ziekenhuisopnamen voor astma en COPD
Jaar | Astma | COPD | Totaal |
---|---|---|---|
2006 | 2,48 | 16,34 | 18,82 |
2007 | 2,78 | 16,56 | 19,34 |
2008 | 2,8 | 16,16 | 18,96 |
2009 | 3,02 | 16,18 | 19,2 |
2010 | 3,22 | 16,58 | 19,8 |
2011 | 3,12 | 16,35 | 19,47 |
2012 | 3,6 | 16,6 | 20,2 |
2013 | |||
2014 | 3,4 | 18,9 | 22,3 |
2015 | 3,5 | 21,3 | 24,8 |
2016 | 3,7 | 20,0 | 23,7 |
- Gestandaardiseerd naar de OECD-standaard
Deze cijfers zijn ook onderdeel van |
|
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Aantal ziekenhuisopnamen met als hoofddiagnose astma of COPD |
Bron |
Ziekenhuisgegevens: tot en met 2012: LMR; vanaf 2014: Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg (LBZ); Bevolkingsgegevens: Basisregistratie personen (BRP); Internationaal: OECD Health Statistics |
Bronhouder primaire bron | DHD (LMR en LBZ); CBS (BRP); OECD |
Berekening |
Teller: aantal personen van 15 jaar en ouder dat in de periode van een jaar opgenomen is geweest in een ziekenhuis met als hoofddiagnose astma of COPD. |
Toelichting bij berekening |
Exclusie van dagopnamen, opnamen bij vrouwen met een diagnose in verband met zwangerschap, bevalling of kraambed, opnamen waarbij de patiënt overleed tijdens de opname en opnamen vanuit een ander ziekenhuis. |
Interpretatie |
Ziekenhuisopnamen voor astma of COPD zijn in de meeste gevallen te voorkomen door goede en tijdige ambulante zorg, veelal in de eerste lijn. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Mediaan 26 OECD landen: Nederland/Polen |
Jaar |
Nederlands cijfer: 2016 |
Volledigheid van de gegevens | In 2014 was van ongeveer 2,3% van alle opnamen geen diagnose geregistreerd. De schatting van het aantal opnamen vanwege astma of COPD is daarom mogelijk iets te laag. Na 2014 was de onvolledigheid zeer klein. In de periode voor 2014 is gecorrigeerd voor de onvolledigheid. |
Literatuur | OECD, 2019 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Health at a Glance 2019. Paris: OECD; 2019. Bron
Ziekenhuisopnamen diabetes mellitus
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

3-jarige trend

Ziekenhuisopnamen voor diabetes mellitus 2017
Land | Aantal ziekenhuisopnamen per 10.000 |
---|---|
Zuid Korea | 24,5 |
Slowakije | 21,9 |
Litouwen | 21,8 |
Polen (2016) | 21,0 |
Duitsland | 20,9 |
Verenigde Staten (2016) | 17,0 |
Tsjechië | 16,5 |
Oostenrijk | 16,2 |
Frankrijk (2015) | 15,1 |
Australië (2016) | 14,4 |
België | 13,9 |
Letland | 11,9 |
Chili | 11,9 |
Finland | 11,7 |
Estland | 10,8 |
Slovenië | 10,2 |
Denemarken | 9,8 |
Canada | 9,6 |
Zweden | 7,9 |
Ierland | 7,8 |
Noorwegen | 7,7 |
Verenigd Koninkrijk | 7,4 |
Zwitserland (2015) | 7,3 |
Israël | 6,6 |
NEDERLAND (2016) | 5,9 |
Portugal | 5,2 |
Spanje | 4,5 |
Italië | 4,3 |
Bron: OECD Health Statistics
- Gestandaardiseerd naar OECD standaard
Trend ziekenhuisopnamen voor diabetes 2016
Jaar | Mannen | BI ondergrens (m) | BI bovengrens (m) | Vrouwen | BI ondergrens (v) | BI bovengrens (v) | Totaal | BI ondergrens (t) | BI bovengrens (t) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 8,4 | 8,1 | 8,6 | 6,3 | 6,2 | 6,5 | 7,3 | 7,1 | 7,4 |
2007 | 7,8 | 7,5 | 8 | 5,9 | 5,8 | 6,1 | 6,8 | 6,6 | 6,9 |
2008 | 7,8 | 7,6 | 8,1 | 5,9 | 5,8 | 6,1 | 6,8 | 6,7 | 6,9 |
2009 | 8 | 7,8 | 8,2 | 5,7 | 5,5 | 5,9 | 6,8 | 6,6 | 6,9 |
2010 | 8,4 | 8,2 | 8,6 | 6,1 | 5,9 | 6,3 | 7,2 | 7 | 7,3 |
2011 | 7,8 | 7,6 | 8 | 5,8 | 5,6 | 6 | 6,7 | 6,6 | 6,9 |
2012 | 8,4 | 8,2 | 8,6 | 5,8 | 5,6 | 6 | 7 | 6,8 | 7,1 |
2013 | |||||||||
2014 | 7,9 | 7,7 | 8,1 | 5,15 | 5 | 5,3 | 6,4 | 6,3 | 6,5 |
2015 | 7,62 | 7,41 | 7,82 | 5,06 | 4,9 | 5,22 | 6,21 | 6,08 | 6,54 |
2016 | 7,49 | 7,29 | 7,69 | 4,63 | 4,47 | 4,78 | 5,92 | 5,8 | 6,05 |
- Gestandaardiseerd naar de OECD standaard
Deze cijfers zijn ook onderdeel van |
|
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Aantal ziekenhuisopnamen met als hoofddiagnose diabetes mellitus |
Bron |
Ziekenhuisgegevens: tot en met 2012: LMR; vanaf 2014: Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg (LBZ); Bevolkingsgegevens: Basisregistratie personen (BRP); Internationaal: OECD Health Statistics; |
Berekening |
Teller: aantal personen dat in een jaar opgenomen is geweest met hoofddiagnose diabetes mellitus |
Toelichting bij de berekening |
Exclusie van dagopnamen, opnamen met een diagnose diabetes verband houdend met ondervoeding, opnamen bij vrouwen met een diagnose in verband met zwangerschap, bevalling of kraambed, opnamen waarbij de patiënt overleed tijdens de opname en opnamen vanuit een ander ziekenhuis. |
Interpretatie |
Wanneer mensen met diabetes goede zorg krijgen en in staat worden gesteld goed voor zichzelf te zorgen (zelfmanagement), kan dat een positief effect hebben op meerdere risicofactoren, zoals bloedglucosewaarde, bloeddruk, cholesterolgehalte en roken. Dit kan complicaties en ziekenhuisopnamen voorkomen. Goede en tijdige zorg, gecombineerd met ondersteuning en zelfmanagement-educatie zijn daarom van groot belang. Dit wordt met name geleverd in de eerste lijn, en zo nodig op een polikliniek. Daarnaast kan een gezonde leefstijl het ontstaan van diabetes voorkómen, en daarmee ook het ontstaan van complicaties en ziekenhuisopnamen. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Mediaan getoonde OECD-landen (Estland & Finland) |
Jaar |
Nederlands cijfer: 2016 Internationale vergelijking: 2017 (of laatst beschikbare jaar) |
Volledigheid van gegevens |
In 2013 was de gegevensbron (LBZ) onvolledig, daarom worden er van dat jaar geen gegevens getoond. In 2014 was van ongeveer 2,3% van alle opnamen geen diagnose geregistreerd. De schatting van het aantal opnamen vanwege diabetes mellitus is daarom mogelijk iets te laag. Na 2014 was de onvolledigheid zeer klein. In de periode voor 2013 is gecorrigeerd voor deze onvolledigheid. |
Literatuur | OECD, 2019 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Health at a Glance 2019. Paris: OECD; 2019. Bron
Ziekenhuisopnamen hartfalen
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

3-jarige trend

Ziekenhuisopnamen voor hartfalen 2017
Land | Opnamen hartfalen per 10.000 |
---|---|
Polen (2016) | 51,1 |
Litouwen | 50,3 |
Slowakije | 47,9 |
Duitsland | 38,9 |
Verenigde Staten (2016) | 37,1 |
Tsjechië | 35,4 |
Finland | 28,6 |
Frankrijk (2015) | 26,6 |
Italië | 25,0 |
Estland | 24,9 |
Oostenrijk | 23,6 |
Zweden | 23,4 |
Australië (2016) | 22,7 |
Israël | 22,6 |
Slovenië | 22,4 |
Zwitserland (2015) | 17,5 |
Canada | 17,0 |
Noorwegen | 16,4 |
NEDERLAND (2016) | 15,3 |
Spanje | 14,3 |
Denemarken | 14,0 |
Ierland | 11,7 |
Portugal | 11,1 |
Verenigd Koninkrijk | 10,0 |
Chili | 9,6 |
Zuid Korea | 8,8 |
- Gestandaardiseerd naar de OECD standaard
Bron: OECD Health Statistics
Trend ziekenhuisopnamen voor hartfalen
Jaar | Mannen | BI ondergrens (m) | BI bovengrens (m) | Vrouwen | BI ondergrens (v) | BI bovengrens (v) | Totaal | BI ondergrens (t) | BI bovengrens (t) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 22,1 | 21,7 | 22,5 | 14,7 | 14,4 | 15,0 | 17,9 | 17,7 | 18,1 |
2007 | 22,2 | 21,8 | 22,6 | 15,0 | 14,7 | 15,3 | 18,0 | 17,8 | 18,3 |
2008 | 21,5 | 21,1 | 21,9 | 14,8 | 14,6 | 15,1 | 17,7 | 17,4 | 17,9 |
2009 | 22,2 | 21,8 | 22,6 | 15,8 | 15,5 | 16,0 | 18,5 | 18,3 | 18,7 |
2010 | 22,4 | 22,0 | 22,8 | 15,9 | 15,6 | 16,1 | 18,6 | 18,4 | 18,8 |
2011 | 21,7 | 21,3 | 22,1 | 14,9 | 14,6 | 15,1 | 17,8 | 17,5 | 18,0 |
2012 | 22,1 | 21,7 | 22,5 | 15,1 | 14,8 | 15,4 | 18,1 | 17,9 | 18,3 |
2013 | |||||||||
2014 | 18,2 | 17,8 | 18,5 | 12,6 | 12,4 | 12,8 | 15,0 | 14,8 | 15,2 |
2015 | 18,8 | 18,4 | 19,1 | 13,4 | 13,2 | 13,6 | 15,7 | 15,5 | 15,9 |
2016 | 18,2 | 17,9 | 18,5 | 13,2 | 12,9 | 13,4 | 15,3 | 15,1 | 15,5 |
- Gestandaardiseerd naar de OECD standaard
Deze cijfers zijn ook onderdeel van |
||
---|---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Aantal ziekenhuisopnamen met als hoofddiagnose hartfalen |
Bron |
Ziekenhuisgegevens: tot en met 2012: LMR; vanaf 2014: Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg (LBZ); Bevolkingsgegevens: Basisregistratie personen (BRP); Internationaal: OECD Health Statistics |
Berekening |
Teller: aantal personen dat in een jaar opgenomen is geweest met hoofddiagnose hartfalen |
Toelichting bij berekening |
Exclusie van dagopnamen, opnamen waarbij de patiënt overleed tijdens de opname, opnamen vanuit een ander ziekenhuis, opnamen bij vrouwen met een diagnose in verband met zwangerschap, bevalling of kraambed, opnamen waarbij een hartoperatie plaatsvond. |
Interpretatie |
Hartfalen wordt in de meeste gevallen veroorzaakt door hoge bloeddruk, diabetes of cardiovasculaire aandoeningen. De zorg hiervoor vindt in de meeste gevallen plaats in de eerste lijn. Acute verslechtering en ziekenhuisopnamen door hartfalen kunnen in de meeste gevallen worden voorkomen indien men beschikt over een goed functionerend gezondheidszorgsysteem, waar eerstelijnszorg toegankelijk en van hoge kwaliteit is. Daarnaast kan een gezonde leefstijl het ontstaan van oorzaken voor hartfalen voorkomen. Het aantal opnamen ten gevolge van hartfalen kan geïnterpreteerd worden als maat voor kwaliteit en toegankelijkheid van de eerstelijnszorg en publieke gezondheid. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Mediaan getoonde OECD-landen (Israël/Australië) |
Jaar |
Nederlands cijfer: 2016 Internationale vergelijking: 2017 (of laatst beschikbare jaar) |
Volledigheid van de gegevens |
In 2013 was de gegevensbron (LBZ) onvolledig, daarom worden er van dat jaar geen gegevens getoond. In 2014 was van ongeveer 2,3% van alle opnamen geen diagnose geregistreerd. De schatting van het aantal opnamen vanwege hartfalen is daarom mogelijk iets te laag. Na 2014 was de onvolledigheid zeer klein. In de periode voor 2013 is gecorrigeerd voor deze onvolledigheid. |
Literatuur | OECD, 2019 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Health at a Glance 2019. Paris: OECD; 2019. Bron
Ervaren problemen in afstemming tussen eerste en tweede lijn
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

3-jarige trend*

Percentage personen dat problemen heeft ervaren met afstemming tussen eerste en tweede lijn 2016
Land | Percentage |
---|---|
Noorwegen | 35 |
Ver. Staten | 31 |
Zweden | 31 |
NEDERLAND | 28 |
Canada | 27 |
Zwitserland | 26 |
Frankrijk | 25 |
Australië | 20 |
Ver. Koninkrijk | 20 |
Duitsland | 19 |
Nieuw-Zeeland | 17 |
Bron: International Health Policy Survey, 2016
Trend personen dat problemen heeft ervaren met afstemming tussen eerste en tweede lijn
Jaar | Specialist mist info huisarts | Huisarts mist info specialist | Beide |
---|---|---|---|
2010 | 11 | 15 | |
2013 | 10 | 9 | 15 |
2016 | 16 | 18 | 28 |
Bron: International Health Policy Survey, 2016
- In de cijfers van 2010 is alleen 'beide' opgenomen, niet één van beide.
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage personen dat problemen heeft ervaren met afstemming tussen de eerste en de tweede lijn |
Bron |
International Health Policy Survey, 2016; IQ healthcare, 2017 |
Berekening |
Teller: aantal geënqueteerden (volwassen burgers in 11 landen) dat in de voorgaande twee jaar een specialist had bezocht en positief antwoordde op minimaal één van de volgende vragen: "Hebt u de afgelopen 2 jaar meegemaakt toen u een medisch specialist zag …
Noemer: alle geënqueteerden die aangaven in de voorgaande twee jaar een specialist bezocht te hebben (n=587 in 2016) |
Interpretatie |
Voor een optimale medisch-specialistische behandeling is het van belang dat zowel de huisarts als de medisch specialist over de juiste informatie over de patiënt beschikken. Dat komt effectiviteit, veiligheid en vraaggerichtheid ten goede. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Mediaan 11 landen (Zwitserland) |
Jaar |
2016 |
Bronnen en literatuur
Literatuur
- International Health Policy Survey 2016; Onderzoek onder volwassen burgers in 11 landen . Nijmegen: IQ healthcare; 2017. Bron
Zorginfecties in ziekenhuizen
Indicatorwaarde

Referentiewaarde (niet beschikbaar)

3-jarige trend

Trend in zorginfecties in het ziekenhuis
Totaal | POWI | Sepsis/bacteriëmie | Urineweginfecties | Infecties van de onderste luchtwegen | |
---|---|---|---|---|---|
2015 | 5,3 | 1,9 | 0,7 | 0,7 | 1,1 |
2016 | 5,5 | 1,8 | 0,9 | 0,7 | 1,3 |
2017 | 5,3 | 1,8 | 0,8 | 0,9 | 1,1 |
2018 | 4,9 | 1,4 | 0,8 | 0,7 | 1,4 |
2019 | 5,9 | 1,9 | 1,1 | 0,8 | 1,1 |
Bron: PREZIES, 2020
- POWI = postoperatieve wondinfecties
- Urineweginfecties = symptomatische urineweg infecties
- Sepsis/bacteriëmie = primaire- en secundaire sepsis
- Infecties van de onderste luchtwegen = longontsteking en andere lagere luchtweginfecties
* De puntprevalentie van de totale zorginfecties in de ziekenhuizen die aan PREZIES deelnemen is in 2019 significant gestegen ten opzichte van de jaren 2015-2018 (PREZIES, 2020).
** De daling in puntprevalentie van postoperatieve wondinfecties tussen 2014 en 2018 is significant (p <0.01). De puntprevalentie van sepsis is in 2019 significant gestegen ten opzichte van de jaren 2015-2018 (PREZIES, 2019)(PREZIES, 2020).
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Aantal zorginfecties aanwezig of behandeld op peildatum, per 100 beoordeelde patiënten die op die peildatum waren opgenomen in het ziekenhuis. |
Bron |
PREventie van ZIEkenhuisinfecties door Surveillance (PREZIES) |
Berekening |
Teller: aantal zorginfecties aanwezig of behandeld op peildatum (dit zijn zowel de zorginfecties ontstaan tijdens de huidige opname als de zorginfecties die al aanwezig waren op het moment van heropname). Noemer: aantal patiënten die op peildatum waren opgenomen in het ziekenhuis (x 100%). |
In- en exclusie |
Inclusie: patiënten die op de registratiedag met ontslag gaan. Exclusie: patiënten die op de registratiedag worden opgenomen in een ziekenhuis en patiënten opgenomen op de afdelingen dagbehandeling, psychiatrie of (hemo)dialyse. |
Toelichting |
Het prevalentieonderzoek is opgezet als een puntprevelantie meting. De gegevens worden idealiter voor het hele ziekenhuis verzameld op één dag. In de praktijk is dit onmogelijk en worden de gegevens vaak verzameld in één maand. Per afdeling worden de gegevens wel verzameld op één dag (registratiedag). De cijfers gerapporteerd in PREZIES omvatten niet alle ziekenhuizen. In het jaar 2019 betreft het 30 van de 69 ziekenhuisinstellingen die vrijwillig participeren. |
Interpretatie |
Zorginfecties zijn infecties die ontstaan tijdens of in aansluiting op een opname of behandeling in een zorginstelling. Zorginfecties kunnen ernstige gevolgen hebben voor patiënten. Van oppervlakkige ontstekingen tot ontstekingsreacties in het hele lichaam, tot aan overlijden. Zorginfectes veroorzaken verlenging van opname, heropname, heroperaties en verhoging van kosten. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
N.v.t. |
Jaar |
2019 |
Literatuur | PREZIES, 2019, PREZIES, 2020 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Referentiecijfers 2014 t/m 2018: Prevalentieonderzoek ziekenhuizen. PREZIES. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM); 2019. Bron
- Referentiecijfers 2015 t/m 2019: Prevalentieonderzoek ziekenhuizen. PREZIES. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM); 2020. Bron
Patiënten met potentieel vermijdbare schade in ziekenhuizen
Indicatorwaarde

Referentiewaarde*

3-jarige trend

Trend potentieel vermijdbare schade in ziekenhuizen
Jaar | Zorggerel. schade | Pot. vermijdbare schade | BI benedengrens (zorggerelateerde schade) | BI bovengrens (zorggerelateerde schade) | BI benedengrens (potentieel vermijdbare schade) | BI bovengrens (potentieel vermijdbare schade) |
---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 5,7 | 2,3 | 5,1 | 6,4 | 1,9 | 2,7 |
2008 | 8 | 2,9 | 6,9 | 9,2 | 2,3 | 3,7 |
2011/2012 | 7,1 | 1,6 | 6,1 | 8,3 | 1,1 | 2,2 |
BI = 95% betrouwbaarheidsinterval (alleen zichtbaar in de tabel lay-out)
Dit cijfer is ook onderdeel van |
---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage patiënten dat tijdens een opname in een ziekenhuis potentieel vermijdbare schade opliep. |
Bron |
|
Berekening |
Teller: aantal patiënten dat tijdens een opname in een ziekenhuis potentieel vermijdbare schade opliep. Noemer: aantal personen ontslagen uit het ziekenhuis (levend of dood). |
Interpretatie |
Hoe minder vermijdbare schade hoe beter. Een positieve patiëntveiligheidscultuur draagt bij aan verlaging van de kans op het optreden van vermijdbare schade. Daarbij is er onder meer aandacht voor implementatie van kwaliteits- en veiligheidsprogramma's, opleiding van professionals, stroomlijning van zorgprocessen en goede communicatie en samenwerking. |
Definities |
Zorggerelateerde schade is een onbedoelde uitkomst die is ontstaan door het (niet) handelen van een zorgverlener en/of door het zorgsysteem met schade voor de patiënt zodanig ernstig dat er sprake is van tijdelijke of permanente beperking dan wel overlijden van de patiënt. Vermijdbare schade is een onbedoelde uitkomst die is ontstaan door het onvoldoende handelen volgens de professionele standaard en/of door tekortkomingen van het zorgsysteem met schade voor de patiënt zodanig ernstig dat er sprake is van tijdelijke of permanente beperking dan wel overlijden van de patiënt. Potentieel vermijdbare schade is zorggerelateerde schade die meer dan waarschijnlijk vermijdbaar was. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
- |
Jaar |
2012 |
Patiënten met potentieel vermijdbare sterfte in ziekenhuizen
Indicatorwaarde

Referentiewaarde*

3-jarige trend

Potentieel vermijdbare sterfte in ziekenhuizen
Jaar | Zorggerel. schade | Pot. vermijdbare schade | Pot. vermijdbare sterfte | BI benedengrens (zorggerelateerde schade) | BI bovengrens (zorggerelateerde schade) | BI benedengrens (potentieel vermijdbare schade) | BI bovengrens (potentieel vermijdbare schade) | BI benedengrens (potentieel vermijdbare sterfte) | BI bovengrens (potentieel vermijdbare sterfte) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 10,7 | 5,2 | 4,1 | 9,8 | 11,7 | 4,5 | 5,9 | 3,5 | 4,8 |
2008 | 15,6 | 7,3 | 5,5 | 14 | 17,3 | 6,2 | 8,6 | 4,5 | 6,6 |
2011/12 | 11,9 | 4 | 2,6 | 10,6 | 13,4 | 3,2 | 4,9 | 2 | 3,4 |
2015/16 | 9,9 | 4,3 | 3,1 | 8,9 | 11 | 3,6 | 5,1 | 2,5 | 3,8 |
BI = 95% betrouwbaarheidsinterval (alleen zichtbaar in de tabel lay-out)
Dit cijfer is ook onderdeel van |
---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage in een ziekenhuis overleden patiënten bij wie potentieel vermijdbare schade tijdens het verblijf bijdroeg aan het overlijden. |
Bron |
|
Berekening |
Teller: aantal in een ziekenhuis overleden patiënten bij wie potentieel vermijdbare schade bijdroeg aan het overlijden. Noemer: aantal patiënten dat tijdens een ziekenhuisopname is overleden. |
Interpretatie |
Hoe minder vermijdbare sterfte hoe beter. Een positieve patiëntveiligheidscultuur draagt bij aan verlaging van de kans op het optreden van vermijdbare sterfte. Daarbij is er onder meer aandacht voor implementatie van kwaliteits- en veiligheidsprogramma's, opleiding van professionals, stroomlijning van zorgprocessen en goede communicatie en samenwerking. |
Definities |
Zorggerelateerde schade is een onbedoelde uitkomst die is ontstaan door het (niet) handelen van een zorgverlener en/of door het zorgsysteem met schade voor de patiënt zodanig ernstig dat er sprake is van tijdelijke of permanente beperking dan wel overlijden van de patiënt. Vermijdbare schade is een onbedoelde uitkomst die is ontstaan door het onvoldoende handelen volgens de professionele standaard en/of door tekortkomingen van het zorgsysteem met schade voor de patiënt zodanig ernstig dat er sprake is van tijdelijke of permanente beperking dan wel overlijden van de patiënt. Potentieel vermijdbare schade is zorggerelateerde schade die meer dan waarschijnlijk vermijdbaar was. Potentieel vermijdbare sterfte is sterfte waarbij potentieel vermijdbare schade mogelijk of zeker heeft bijgedragen aan het overlijden van de patiënt. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
- |
Jaar |
2016 |
Suïcides in de geestelijke gezondheidszorg
Indicatorwaarde (2019)

Geen referentiewaarde

3-jarige trend (2017 - 2019)

Trend suïcides in de geestelijke gezondheidszorg 2007 - 2019
| Totaal | In de GGZ | Buiten | Bevraagde instellingen | Suïcidepogingen met ernstig schadelijk gevolg |
---|---|---|---|---|---|
2007 | 1353 | 539 | 814 | ||
2008 | 1435 | 574 | 861 | ||
2009 | 1525 | 628 | 897 | ||
2010 | 1600 | 607 | 993 | ||
2011 | 1647 | 651 | 996 | 105 | 153 |
2012 | 1753 | 677 | 1076 | 170 | 176 |
2013 | 1857 | 696 | 1161 | 264 | 246 |
2014 | 1839 | 727 | 1112 | 254 | 210 |
2015 | 1871 | 684 | 1187 | 168 | 186 |
2016 | 1893 | 724 | 1169 | 326 | 243 |
2017 | 1917 | 759 | 1158 | 349 | 155 |
2018 | 1829 | 764 | 1065 | 348 | 242 |
2019 | 1811 | 721 | 1090 | 346 | 241 |
- Inclusief PAAZ/PUC en crisisopvang.
- Exclusief justitiële instellingen en zelfstandig gevestigde beroepsbeoefenaren (solistisch werkende zorgverleners) in de ggz.
- In 2011 en 2013 is er een trendbreuk omdat het aantal instellingen dat informatie heeft aangeleverd, toenam.
- In 2015 is er een trendbreuk omdat het aantal instellingen dat informatie heeft aangeleverd, afnam (instellingen die uitsluitend zorg leveren die wordt bekostigd vanuit de generalistische basis-ggz, de Wmo en/of de Jeugdwet).
- In 2016 is er een breuk in de trend omdat uitvraag is gedaan bij alle instellingen waarvan een kwaliteitsstatuut is geregistreerd bij ZiN. Dat leidde tot een toename van het aantal instellingen.
- In 2017 is er een breuk in de trend omdat de uitvraag over zorg in het kader van de Jeugdwet binnen de ggz-instellingen is hervat, wat kan hebben bijgedragen aan een stijging van het aantal suïcides in de ggz.
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
|
Toelichting |
---|---|
Volledige naam indicator |
Aantal personen dat behandeld wordt in de geestelijke gezondheidszorg dat suïcide pleegt in één kalenderjaar. |
Bron |
Meldingssysteem voor suïcides en suïcidepogingen met ernstig letsel van de IGJ |
Berekening |
Het aantal personen in behandeling van een instelling voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ) dat suïcide heeft gepleegd in één kalenderjaar. Deze indicator heeft zowel betrekking op personen die zijn opgenomen, als personen die ambulant worden behandeld. |
Interpretatie |
Het aantal suïcides van mensen die in behandeling zijn van de GGZ zegt iets over de implementatie en doeltreffendheid van suïcidepreventie binnen de GGZ. Als dit kengetal in de loop van de tijd stijgt, kan dat betekenen dat de doeltreffendheid van de preventie niet toereikend is. Zorgverleners in de GGZ worden ondersteund met de generieke module diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag uit 2018, de multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag uit 2012, en het kwaliteitsdocument ketenzorg bij suïcidaliteit uit 2010. |
Beperking indicator |
Als gevolg van verschillende manieren van het verzamelen van de gegevens en de wijzigingen in het zorgstelsel, wisselt het aantal instellingen waarbij gegevens zijn uitgevraagd van jaar tot jaar (zie de voetnoten bij de cijfers). Daarom kunnen op basis van deze indicator niet al te harde conclusies over trends in de tijd worden getrokken. |
Jaar |
2019 |
Tevredenheid zorgverleners met de kwaliteit van de geleverde zorg in de eigen instelling binnen ziekenhuizen en de GGZ
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

4-jarige trend

Tevredenheid van verpleegkundigen met de kwaliteit van de geleverde zorg in de eigen instelling
Jaartal | Ziekenhuis | GGZ | Totaal |
---|---|---|---|
2013 | 3,46 | 3,66 | 3,51 |
2015 | 3,34 | 3,5 | 3,4 |
2017 | 3,45 | 3,48 | 3,48 |
2019 | 3,35 | 3,30 | 3,34 |
- De cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in samenstelling van het panel tussen de jaren voor wat betreft leeftijd en omvang van elke beroepsgroep.
- De trend voor alle beroepsgroepen samen is getoetst met multilevel analyses, daaruit blijkt dat er geen statistisch significante stijging/daling zichtbaar is.
Deze cijfers zijn ook onderdeel van |
|
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Gemiddelde score op een schaal voor tevredenheid van zorgverleners in ziekenhuizen en GGZ-instellingen met de kwaliteit van geleverde zorg in de eigen instelling |
Bron |
|
Berekening |
De scores betreffen een gemiddelde van de antwoorden op 3 vragen naar de kwaliteit van zorg. Dit betreft een sub-schaal van de Maastrichtse arbeidstevredenheidsschaal voor de gezondheidszorg (MAS-GZ). De antwoorden worden gegeven op een vijfpuntsschaal, waarbij: 5=zeer tevreden, 4=tevreden, 3=neutraal, 2=ontevreden en 1=zeer ontevreden. Het gemiddelde kan variëren tussen 1 en 5. |
Toelichting bij de berekening |
Vragen worden ingevuld door verpleegkundigen en verzorgenden in vijf sectoren (waarvan twee hier weergegeven) (n=327 in 2019). Voor deze indicator zijn de volgende 3 vragen uit de MAS-GZ gebruikt: "Hoe tevreden bent u met: de mate waarin u over het algemeeen tijd hebt uw patiënten/cliënten goed te verzorgen?", "Hoe tevreden bent u met: de mate waarin u individuele zorgverlening aan uw patiënten/cliënten kunt geven?", "Hoe tevreden bent u met: de mate waarin u het gevoel hebt psychosociale begeleiding aan uw patiënten/cliënten te geven?". |
Interpretatie |
Een van de deelaspecten van arbeidstevredenheid is de kwaliteit van de zorg in de eigen instelling. Als zorgverleners ontevreden zijn over de kwaliteit van zorg, kan dat erop duiden dat patënten zorg van onvoldoende kwaliteit ontvangen, bijvoorbeeld dat er in het algemeen te weinig tijd beschikbaar is om goede zorg te ontvangen of dat de zorg te weinig toegespitst is op de individuele zorgbehoefte. Een hoger cijfer duidt op een betere kwaliteit in de ogen van zorgverleners. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Een score van 4 staat gelijk aan "tevreden". |
Jaar |
2019 |
Literatuur | Verest et al., 2019 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Kwaliteit en veiligheid van zorg aan cliënten. Utrecht : Nivel; 2019. Bron
Onvoldoende kwaliteit van zorg op de eigen afdeling volgens verpleegkundigen binnen ziekenhuizen en de GGZ
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

4-jarige trend

Trend onvoldoende kwaliteit van zorg op eigen afdeling volgens verpleegkundigen in ziekenhuizen en de GGZ
Ziekenhuis | GGZ | Totaal | |
---|---|---|---|
2013 | 14,6 | 9,1 | 12,9 |
2015 | 16,1 | 13,8 | 15,5 |
2017 | 13,2 | 13,3 | 13,1 |
2019 | 15,3 | 18,2 | 16,3 |
- De cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in samenstelling van het panel tussen de jaren voor wat betreft leeftijd en omvang van elke beroepsgroep.
- De trend voor alle beroepsgroepen samen is getoetst met multilevel analyses, daaruit blijkt dat er geen statistisch significante stijging/daling zichtbaar is.
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage verpleegkundigen en verzorgenden in ziekenhuizen en GGZ-instellingen dat van mening is dat de kwaliteit van zorg binnen de eigen afdeling of team regelmatig of vaak niet goed is |
Bron |
|
Berekening |
Teller: verpleegkundigen en verzorgenden in ziekenhuizen en GGZ die 'regelmatig’ of ‘vaak' antwoordden op de vraag: "Hoe vaak komt het volgens u in het algemeen binnen uw afdeling of team voor dat de kwaliteit van zorg verleend door verpleegkundigen en/of verzorgenden niet goed is?". Noemer: alle verpleegkundigen en verzorgenden die de vraag hebben beantwoord (n=328 in 2019). |
Interpretatie |
Het oordeel van zorgverleners is subjectief, maar is gebaseerd op ervaring die dagelijks wordt opgedaan en geeft daarmee een belangrijke indicatie voor de kwaliteit van zorg vanuit professioneel perspectief. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Er is geen beleidsnorm, veldnorm of internationale vergelijking voorhanden. De referentiewaarde is voor discussie vatbaar, maar is gebaseerd op de aanname dat het wenselijk is dat de vraag door minder dan 10% positief beantwoord zal worden. Er wordt vanuit gegaan dat een 0% score per definitie niet haalbaar is. |
Jaar |
2019 |
Literatuur | Verest et al., 2019 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Kwaliteit en veiligheid van zorg aan cliënten. Utrecht : Nivel; 2019. Bron
Onvoldoende gekwalificeerd personeel volgens zorgverleners binnen ziekenhuizen en de GGZ
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

4-jarige trend

Trend onvoldoende gekwalificeerd personeel volgens verpleegkundigen in ziekenhuizen en de GGZ
Jaar | Ziekenhuis | GGZ | Totaal |
---|---|---|---|
2013 | 23,9 | 24,6 | 24,2 |
2015 | 29,5 | 29,5 | 29,7 |
2017 | 33,3 | 41,8 | 36,4 |
2019 | 40,6 | 43,3 | 42,2 |
- De cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in samenstelling van het panel tussen de jaren voor wat betreft leeftijd en omvang van elke beroepsgroep.
- De trend voor alle beroepsgroepen samen is getoetst met multilevel analyses, daaruit blijkt dat er sprake is van een statistisch significante stijging over de tijd (2013 - 2019).
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage verpleegkundigen en verzorgenden in ziekenhuizen en GGZ-instellingen dat van mening is dat er in de eigen instelling onvoldoende gekwalificeerd personeel is om goede kwaliteit van zorg te leveren. |
Bron |
|
Berekening |
Teller: verpleegkundigen en verzorgenden die 'nee' antwoordden op de vraag: "Vindt u dat er voldoende gekwalificeerd personeel is om goede kwaliteit van zorg te leveren?" Noemer: alle verpleegkundigen en verzorgenden die de vraag hebben beantwoord (n=328 in 2019). |
Interpretatie |
Voldoende gekwalificeerd personeel is een belangrijke voorwaarde om kwaliteit van zorg te leveren. Het oordeel van zorgverleners is subjectief, maar is gebaseerd op ervaring die dagelijks wordt opgedaan en geeft daarmee een belangrijke indicatie voor de kwaliteit van zorg vanuit professioneel perspectief. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Er is geen beleidsnorm, veldnorm of internationale vergelijking voorhanden. De referentiewaarde is voor discussie vatbaar, maar is gebaseerd op de aanname dat het wenselijk is dat de vraag door drie kwart positief beantwoord zal worden. Er wordt vanuit gegaan dat een 100% score niet haalbaar is. |
Jaar |
2019 |
Literatuur | Verest et al., 2019 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Kwaliteit en veiligheid van zorg aan cliënten. Utrecht : Nivel; 2019. Bron
Separaties in de geestelijke gezondheidszorg
Indicatorwaarde

Referentiewaarde (niet beschikbaar)

3-jarige trend

Trend bruto uren separatie van alle GGZ-instellingen
Jaar | Aantal uren |
---|---|
2014 | 377376 |
2017 | 367151 |
2018 | 378718 |
Bron: Openbare dataset op Zorginzicht.nl, bewerking door het RIVM
- Voor de indicatorwaarde zijn 26 instellingen meegenomen en voor de trend maar 20 instellingen,
hierdoorwijkt de indicatorwaarde af van het cijfer in de trend. - De cijfers van 2014 zijn gevalideerd. Dat betekent dat alle dubbelingen eruit zijn gehaald en op het
niveau van de patiënt onderzocht is of patiënten in de verschillende gegevensbronnen voorkomen. In
de gegevens van 2017 en 2018 was deze controle niet mogelijk.
Trend bruto uren separatie per GGZ-instelling, gesommeerd
Richting | Aantal GGZ instellingen |
---|---|
Stijging | 7 |
Daling | 10 |
Gelijk | 8 |
Bron: Openbare data op Zorginzicht.nl, bewerking door het RIVM
- Dit diagram laat zien welk deel van de GGZ-instellingen in de periode 2014 - 2018 een stijging, daling of geen verschil in totale separatieuren hebben geregistreerd.
- We spreken van een daling/stijging indien de jaarlijkse verandering +/- 3% bedraagd.
- Voor dit diagram zijn alleen instellingen meegenomen die 2 of 3 metingen hebben gedaan (dit betreft 25 GGZ-instellingen).
Dit cijfer is ook onderdeel van |
---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Totaal aantal uren separatie in de geestelijke gezondheidszorg. |
Bron |
Openbare dataset op Zorginzicht (2017 - 2018) en Casusregister Argus (2014) |
Bronhouder primaire bron |
Zorginstituut Nederland (2017 - 2018) en GGNet (2014) |
Berekening |
Som van het aantal uren separatie per GGZ-instelling (teller van de indicator 'Separatieduur per opnameduur') |
Extra toelichting |
De indicator is berekend op basis van gegevens van alle grote GGZ-instellingen. Met uitzondering van afdelingen of instellingen voor forensische zorg, instellingen voor specifieke patiëntengroepen (bv kinder/jeugd) en afdelingen psychiatrie in ziekenhuizen (PAAZ). Voor de berekening van de indicatorwaarde in 2018 konden de gegevens van 2 van de 28 algemene GGZ-instellingen niet meegenomen worden. Voor het berekenen van een landelijke trend konden de gegevens van 6 instellingen niet meegenomen worden, omdat: (1) er geen gegevens van alle jaren beschikbaar waren, (2) er extreme verschillen waren tussen jaren, of (3) de separatieduur voor de betreffende instelling als onjuist werd aangemerkt. Voor de berekening van het percentage instellingen met een stijgende, gelijkblijvende of dalende trend, werden alle instellingen met twee of drie metingen meegenomen; dat waren er 25. |
Interpretatie |
Het terugdringen van aantal en duur van vrijheidsbeperkende interventies is een belangrijk doel van de brancheorganisatie in de GGZ, beroepsverenigingen, cliëntenorganisaties en Rijksoverheid. Vrijheidsbeperkende interventies, zoals separatie, zijn ingrijpende maatregelen die niet zelden leiden tot verergering van angsten, depressie, psychose of tot suïcidaliteit. Er zijn alternatieve aanpakken beschikbaar maar die worden niet altijd toegepast. |
Indicatorontwikkeling | De Argus-registratie van vrijheidsbeperkende interventies bestaat niet meer. Om toch inzicht te krijgen in landelijke ontwikkelingen in het toepassen van vrijheidsbeperkende interventies, is voor de actualisatie van de indicator gebruik gemaakt van een andere bron (Zorginzicht), met als kanttekening dat de betrouwbaarheid van de cijfers niet helemaal duidelijk is, terwijl aan de validatie van de cijfers uit de Argus-registratie veel zorg besteed is. Er wordt gewerkt aan de opzet van een nieuwe registratie voor vrijheidsbeperkende interventies. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
N.v.t. |
Jaar |
2018 |
Literatuur |
Het Dolhuys Manifest, 2016; IGJ, 2018; IGJ, 2019; Rijksoverheid, 2018; TNO, 2013 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Het Dolhuys Manifest. Haarlem: Dolhuys; 2016. Bron
- Dwangtoepassing en separatiepraktijk in de GGZ: toezicht 2015 en 2016. Utrecht: Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd; 2018. GoogleScholar
- Toezicht terugdringen separeren en afzonderen in de GGZ 2016 - 2019. Utrecht: IGJ; 2019. Bron
- Bestuurlijk akkoord geestelijke gezondheidszorg (GGZ) 2019 t/m 2022. Den Haag: Rijksoverheid; 2018. GoogleScholar
- Vrijheidsbeperking in de GGZ: veldnorm insluiting . Soesterberg: TNO; 2013. Bron
Huisarts betrekt patiënt bij beslissingen
Indicatorwaarde (2019)

Referentiewaarde

3-jarige trend (2017 - 2019)

Personen die aangeven dat de huisarts hen betrekt bij beslissingen (laatst beschikbare jaar)
Land | Jaar | Percentage |
---|---|---|
Israël (2018) | 2018 | 92,4 |
NEDERLAND (2017) | 2017 | 91,9 |
Portugal (2015) | 2015 | 90,9 |
Verenigd Koninkrijk (2016) | 2016 | 88,9 |
Nieuw-Zeeland (2016) | 2016 | 87,9 |
Australië (2016) | 2016 | 87,8 |
Duitsland (2016) | 2016 | 87,2 |
Zwitserland (2016) | 2016 | 86,9 |
Verenigde Staten (2016) | 2016 | 85,2 |
Canada (2016) | 2016 | 84,8 |
Zuid-Korea (2018) | 2018 | 82,4 |
Estland (2016) | 2016 | 80,9 |
Hongarije (2019) | 2019 | 80,1 |
Zweden (2016) | 2016 | 79,5 |
Noorwegen (2016) | 2016 | 78,8 |
Spanje (2016) | 2016 | 78,0 |
Polen (2016) | 2016 | 61,5 |
Bron: OECD
- Door een verschil in de noemer bij de internationale berekening, wijkt het internationale cijfer iets af van het trendcijfer. Daarnaast wordt het internationale cijfer niet gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht.
Trend patiënten die aangeven dat de huisarts hen meestal/altijd betrekt bij het nemen van beslissingen
Jaar | Percentage |
---|---|
2016 | 88 |
2017 | 92 |
2018 | 92 |
2019 | 92 |
Bron: Nivel
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage personen dat aangeeft dat de huisarts hem of haar meestal of altijd betrekt bij beslissingen over de zorg en behandeling. |
Bron |
|
Berekening |
Teller: aantal respondenten dat aangeeft dat de huisarts hen meestal of altijd betrekt bij het maken van beslissingen. |
Toelichting bij de berekening |
|
Interpretatie |
Het betrekken van de patiënt bij beslissingen maakt deel uit van een patiëntgerichte zorg en is daarmee een indicator voor de kwaliteit van zorg. |
Toelichting indicator- en referentiewaarde |
De indicatorwaarde is gemeten in 2019. De referentiewaarde is het laatst beschikbare jaar zoals gepubliceerd in Health at a Glance (OECD) en is de mediaan van 17 OECD landen (gemiddelde van VS). |
Jaar |
2019 |
Literatuur | Meijer et al., 2020; OECD, 2019 |
Huisarts besteedt voldoende tijd aan patiënt
Indicatorwaarde (2019)

Referentiewaarde

3-jarige trend (2017 - 2019)

Personen die aangeven dat de huisarts voldoende tijd aan hen besteed (laatst beschikbare jaar)
Land | Jaartal | Percentage |
---|---|---|
Israël (2018) | 2018 | 96,1 |
Nederland (2017) | 2017 | 93,3 |
Australië (2016) | 2016 | 91,6 |
Portugal (2015) | 2015 | 89,7 |
Nieuw-Zeeland (2016) | 2016 | 87,9 |
Hongarije (2019) | 2019 | 87,5 |
Estland (2016) | 2016 | 87,4 |
Zwitserland (2016) | 2016 | 87,4 |
Duitsland (2016) | 2016 | 85,8 |
Verenigd Koninkrijk (2018) | 2018 | 84,9 |
Frankrijk (2016) | 2016 | 83,7 |
Verenigde Staten (2016) | 2016 | 81,5 |
Zuid-Korea (2018) | 2018 | 80,8 |
Canada (2016) | 2016 | 79,9 |
Noorwegen (2016) | 2016 | 78,8 |
Zweden (2016) | 2016 | 73,7 |
Polen (2016) | 2016 | 70,0 |
Japan (2017) | 2017 | 42,1 |
Bron: OECD
- Door een verschil in de noemer bij de internationale berekening, wijkt het internationale cijfer iets af van het trendcijfer. Daarnaast wordt het internationale cijfer niet gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht.
Trend patiënten die aangeven dat eigen huisarts voldoende tijd aan hen besteedt
Jaar | Percentage |
---|---|
2016 | 94 |
2017 | 93 |
2018 | 94 |
2019 | 93 |
Bron: Nivel
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage personen dat aangeeft dat de huisarts meestal of altijd voldoende tijd voor hen neemt. |
Bron |
|
Berekening |
Teller: aantal respondenten met aangeeft dat de huisarts meestal of altijd voldoende tijd voor hen neemt. |
Toelichting bij de berekening: |
|
Interpretatie |
Het besteden van voldoende tijd maakt deel uit van een patiëntgerichte zorg en is daarmee een indicator voor de kwaliteit van zorg. |
Toelichting indicator- en referentiewaarde |
De indicatorwaarde is gemeten in 2019. De referentiewaarde is het laatst beschikbare jaar zoals gepubliceerd in Health at a Glance (OECD) en is de mediaan van 18 OECD landen (gemiddelde van VK en Duitsland). |
Jaar |
2019 |
Literatuur |
Huisarts geeft de gelegenheid om vragen te stellen
Indicatorwaarde (2019)

Referentiewaarde (2016)

3-jarige trend (2017 - 2019)

Personen die aangeven dat de huisarts voldoende gelegenheid geeft om vragen te stellen (laatst beschikbare jaar)
Land | Jaar | Percentage |
---|---|---|
NEDERLAND (2018) | 2017 | 94,8 |
Zwitserland (2010) | 2010 | 94,7 |
Tsjechië (2010) | 2010 | 93,9 |
Duitsland (2010) | 2010 | 93,7 |
Israël (2016) | 2016 | 93 |
Verenigd Koninkrijk (2010) | 2010 | 92,4 |
Nieuw-Zeeland (2010) | 2010 | 92,3 |
Portugal (2015) | 2015 | 91,6 |
Australië (2010) | 2010 | 88,9 |
Canada (2010) | 2010 | 88 |
Verenigde Staten (2010) | 2010 | 87,8 |
Estland (2016) | 2016 | 83,2 |
Noorwegen (2010) | 2010 | 83,1 |
Frankrijk (2010) | 2010 | 82,7 |
Zweden (2016) | 2016 | 81,3 |
Polen (2016) | 2016 | 67,9 |
Bron: OECD
- Door een verschil in de noemer bij de internationale berekening, wijkt het internationale cijfer iets af van het trendcijfer. Daarnaast wordt het internationale cijfer niet gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht.
Trend patiënten die aangeven dat de huisarts hen meestal/altijd de gelegenheid geeft om vragen te stellen
Jaar | Percentage |
---|---|
2016 | 95 |
2017 | 95 |
2018 | 96 |
2019 | 96 |
Bron: Nivel
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage personen dat aangeeft dat de huisarts hem of haar meestal/altijd de gelegenheid geeft om vragen te stellen. |
Bron |
|
Berekening |
Teller: aantal respondenten dat aangeeft dat de huisarts hen meestal of altijd de gelegenheid geeft om vragen te stellen. Noemer trend: aantal respondenten van 18 jaar en ouder met een vaste huisarts óf een vaste huisartsenpraktijk (n=632 (2019)) Noemer internationaal: aantal respondenten van 18 jaar en ouder met een vaste huisarts óf een vaste huisartsenpraktijk (n=630 (2017)). |
Toelichting bij de berekening |
|
Interpretatie |
Ruimte bieden voor vragen maakt deel uit van patiëntgerichte zorg en is daarmee een indicator voor de kwaliteit van zorg. |
Toelichting indicator- en referentiewaarde |
De indicatorwaarde is gemeten in 2019. De referentiewaarde is het laatst beschikbare jaar zoals gepubliceerd door de OECD en is de mediaan van 16 OECD landen (gemiddelde van Australië en Portugal). |
Jaar |
2019 |
Literatuur | Meijer et al., 2020 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Patiënten positief over de bejegening door de huisarts. Dit is niet veranderd in de periode 2016-2019. Utrecht: NIVEL; 2020. Bron
Antibioticavoorschriften buiten het ziekenhuis
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

3-jarige trend

Antibioticavoorschriften buiten het ziekenhuis 2018
| 2018 |
---|---|
Griekenland (v) | 32,4 |
Spanje (b) | 24,5 |
Frankrijk (v) | 23,6 |
Polen (v) | 23 |
Ierland (v) | 20,9 |
België (g) | 20,8 |
Slowakije (v) | 20,2 |
Italië (b) | 19,5 |
Portugal (g) | 17,2 |
Kroatië (g) | 17 |
Verenigd Koninkrijk (g) | 16,3 |
Lithouwen (v) | 15,4 |
Noorwegen (b) | 14 |
Denemarken (v) | 13,7 |
Hongarije (v) | 13,7 |
Finland (v) | 13,2 |
Duitsland (g) | 11,9 |
Slovenië (b) | 11,7 |
Letland (v) | 11,4 |
Zweden (v) | 10,8 |
Oostenrijk (g) | 10,4 |
Estland (v) | 10,2 |
NEDERLAND (v) | 8,9 |
Bron: ESAC-Net
- Tussen haakjes is weergegeven van welk type bron de gegevens afkomstig zijn: v = verkoopcijfers,
g = gedeclareerde afleveringen, b = beide typen gegevens. Bronnen gebaseerd op verkoopcijfers zijn mogelijk vollediger dan bronnen gebaseerd op gedeclareerde afleveringen, omdat antibiotica die zonder recept zijn verkregen of niet worden vergoed vaak wel in de verkoopcijfers zijn meegeteld, maar niet bij de gedeclareerde cijfers. - In 2019 is de ESAC-Net interactieve database geactualiseerd met een de nieuwe 2019 versie van de ATC/DDD index. Dit heeft geleid tot veranderingen in gerapporteerde consumptie die ook met terugwerkende kracht zijn doorgevoerd in eerder gepubliceerde cijfers in de ESAC-Net database. Hierdoor kunnen cijfers afwijken van cijfers die in het verleden zijn gerapporteerd. Ook wijkt het cijfer voor Nederland in deze internationale vergelijking hierdoor af van het gepresenteerde kerncijfer omdat dit cijfer (nog) niet volgens de aangepaste ATC/DDD index zijn. In de trendfiguur worden beide cijfers weergegeven.
Trend in hoeveelheid verstrekte antibiotica buiten het ziekenhuis 2005-2019
Jaar | Gebruik (oude DDD) | Gebruik (nieuwe DDD) |
---|---|---|
2005 | 10,51 | |
2006 | 10,73 | |
2007 | 11,10 | |
2008 | 11,24 | |
2009 | 11,21 | |
2010 | 11,23 | |
2011 | 11,37 | |
2012 | 11,34 | |
2013 | 10,83 | |
2014 | 10,58 | |
2015 | 10,72 | |
2016 | 10,44 | |
2017 | 10,06 | |
2018 | 10,05 | 8,90 |
2019 | 8,68 |
Bron: SFK via NethMap, 2015, NethMap, 2020
Deze cijfers zijn ook onderdeel van |
|
---|---|
|
Toelichting |
---|---|
Volledige naam indicator |
Antibioticavoorschriften buiten het ziekenhuis |
Bronnen |
|
Berekening |
Teller: Som DDD van alle antibioticavoorschriften in de eerste lijn voor systemisch gebruik (= voor het hele lichaam, ATC-code J01) |
Interpretatie |
De Defined Daily Dose (DDD) is de gemiddelde onderhoudsdosis van een geneesmiddel voor de hoofdindicatie bij volwassenen, vastgesteld door de WHO. Lager is beter: hoe meer antibiotica er wordt voorgeschreven, des te groter de kans op resistente stammen. Antibiotica moeten alleen worden voorgeschreven als er een kans is op een (ernstige) bacteriële infectie. Vanaf 2019 heeft de WHO veranderingen aangebracht aan het ATC/DDD systeem. Daarom zijn de cijfers vanaf 2019 niet meer goed te vergelijken met voorgaande jaren. Voor het jaar 2018 is de DDD herberekend. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Mediaan 23 OECD-landen: Litouwen |
Jaar |
2019 |
Literatuur | ECDC, 2014; NethMap, 2020; World Health Organization Essential Medicines and Health Products |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Antimicrobial consumption interactive database (ESAC-Net). Stockholm: European Centre for Disease Prevention And Control; 2014. Bron
- NethMap 2020: Consumption of antimicrobial agents and antimicrobial resistance among medically important bacteria in the Netherlands in 2019. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM); 2020. Bron
- ATC/DDD Toolkit. Vol 2019. Geneva: World Health Organization;. Bron
Wachttijd tot poliklinisch consult medisch specialistische zorg langer dan de Treeknorm
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

Door trendbreuk geen conclusie mogelijk

Trend wachttijd tot poliklinisch consult medisch specialistische zorg langer dan de Treeknorm
Jaar | Percentage wachttijden polikliniek |
---|---|
2010 | 25,7 |
2011 | 25,0 |
2012 | 21,9 |
2013 | 17,4 |
2014 | 18,0 |
2015 | 19,4 |
2016 | 24,0 |
2017 | 30,8 |
2018 | 28,7 |
- 2018 betreft januari t/m juli
- Tot en met juli 2018 werden wachttijdgegevens verzameld en bewerkt door Mediquest.
- Door verandering van de bron en methode is het niet verantwoord om een conclusie te trekken over het percentage in 2019 ten opzichte van voorgaande jaren
Dit cijfer is ook onderdeel van |
---|
Wachttijd tot poliklinisch consult medisch specialistische zorg langer dan de Treeknorm 2019
Maand | Percentage |
---|---|
Jan | 29,8 |
Feb | 29,2 |
Mrt | 30,5 |
Apr | 35,6 |
Mei | 34,6 |
Jun | 37,1 |
Jul | 39,7 |
Aug | 41,4 |
Sep | 34,5 |
Okt | 38,3 |
Nov | 37,2 |
Dec | 43,4 |
Bron: NZa
- Veranderingen over het jaar heen kunnen onder andere te maken hebben met seizoenspatronen van ziekten en aanbod van zorgpersoneel (zomer- en kerstvakanties).
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage wachttijden tot een poliklinisch consult medisch specialistische zorg langer dan de Treeknorm. |
Bron |
Wachttijdenonderzoek, Mediquest (t/m juli 2018); Wachttijdenregistratie NZa (2019). |
Berekening |
Teller: aantal wachttijden voor een eerste poliklinisch consult langer dan de Treeknorm. Noemer: totaal aantal wachttijden voor een eerste poliklinisch consult. |
Toelichting bij de berekening |
Voor de berekening van de indicator is per maand voor de wachttijden van alle hoofdspecialismen en alle zorgaanbieders samen, het percentage wachttijden berekend dat de Treeknorm van 4 weken overschrijdt. Een jaarcijfer is berekend door een gemiddeld percentage over alle maanden te berekenen. De indicator is aldus gebaseerd op zo’n 12 metingen per hoofdspecialisme per zorgaanbieder. Hierbij is gewogen voor de frequentie waarin specialismen voorkomen; specialismen die weinig voorkomen (bijvoorbeeld allergologie) tellen minder zwaar mee dan specialismen die veel voorkomen (bijvoorbeeld chirurgie). |
Vaststelling van de wachttijd |
De instelling kan een actuele wachttijd registreren of een retrospectief bepaalde wachttijd. De actuele wachttijd is het aantal dagen tussen het moment dat een patiënt een afspraak maakt voor een eerste poliklinisch consult tot het moment dat de patiënt terecht kan. Hierbij wordt gekozen voor de derde mogelijkheid in het afsprakenregister op het moment dat de patiënt de afspraak maakt. Met het kiezen van de derde mogelijkheid worden eventuele toevalstreffers, die een realistische wachttijd kunnen beïnvloeden (zoals onverwachte afzegging van een afspraak), voorkomen. De retrospectief bepaalde wachttijd is de gemiddelde effectieve wachttijd van de laatste drie maanden.
|
Inclusie/exclusie |
Inclusie: alle instellingen die medisch specialistische zorg bieden (ziekenhuizen of ZBC’s). Voor 23 specialismen (afdelingen) zijn wachttijden vastgesteld. Exclusie:
|
Interpretatie |
Alle instellingen voor medisch specialistische zorg zijn per 1 januari 2008 verplicht om maandelijks de wachttijden voor electieve medisch specialistische zorg op hun website te publiceren. Dit volgt uit de ‘Regeling verplichte publicatie wachttijden somatische zorg’ (2008) van de NZa en de aangepaste 'Regeling Wachttijden en wachttijdbemiddeling medisch specialistische zorg' (NZa, 2018, regeling NR/REG-1823a). Zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben afspraken gemaakt over maximaal aanvaardbare wachttijden in de zorg. Deze wachttijden worden Treeknormen genoemd. De Treeknorm voor poliklinische zorg is 4 weken (NZa, 2017, regeling TH/BR-025). De indicator is een samenvattende maat voor het totaal van alle aanbieders en alle specialismen. Het geeft een indruk van de algemene trend in wachttijden, en laat zien of het totale aanbod van medisch specialistische zorg passend is bij de vraag naar deze zorg. |
Kantekening | De omvang van het specialisme en de zorgaanbieder (in termen van hoeveelheid personeel, voorzieningen zoals bedden of productie) worden in deze indicator niet meegewogen. De wachttijd van een kleine afdeling in een perifeer ziekenhuis heeft evenveel invloed op deze indicator als een grote afdeling in een universitair medisch centrum. Daarnaast is deze indicator ongevoelig voor de duur van de wachttijd boven of onder de Treeknorm. Bij een Treeknorm van 4 weken maakt het voor de uitkomst van de indicator niet uit of een zorgaanbieder een wachttijd heeft van 1 dag of 3,5 weken (beide onder de norm). Ook een wachttijd van 5 weken of 10 weken maakt geen verschil (beide boven de norm). |
Toelichting bij de referentiewaarde |
De Treeknorm bedraagt 4 weken (28 kalenderdagen). De bijbehorende norm dat 80% van de burgers binnen 3 weken terecht moet kunnen, wordt niet geregistreerd (NZa, 2017, beleidsregel TH/BR-025). |
Jaar |
2019 |
Toelichting bij de trend | Tot en met juli 2018 werden wachttijdgegevens verzameld en bewerkt door Mediquest. Door verandering van de bron en methode is het niet verantwoord om een conclusie te trekken over het percentage in 2019 ten opzichte van voorgaande jaren. |
Wachttijden behandeling in ziekenhuizen langer dan de Treeknorm
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

Door trendbreuk geen conclusie mogelijk

Trend wachttijden voor behandeling langer dan de Treeknorm
Jaar | Percentage behandeling |
---|---|
2010 | 19,4 |
2011 | 16,6 |
2012 | 15,4 |
2013 | 13,5 |
2014 | 13,0 |
2015 | 13,0 |
2016 | 14,1 |
2017 | 17,7 |
2018 | 24,0 |
- 2018 betreft januari t/m juli
- Tot en met juli 2018 werden wachttijdgegevens verzameld en bewerkt door Mediquest.
- Door verandering van de bron en methode is het niet verantwoord om een conclusie te trekken over het percentage in 2019 ten op zichte van voorgaande jaren.
Dit cijfer is ook onderdeel van |
---|
Wachttijden behandeling langer dan de Treeknorm 2019
Maand | Percentage |
---|---|
Jan | 28,83015174 |
Feb | 27,75186567 |
Mrt | 28,19074334 |
Apr | 26,96078431 |
Mei | 27,6504298 |
Jun | 25,02443793 |
Jul | 26,63043478 |
Aug | 25,80645161 |
Sep | 26,00304723 |
Okt | 26,88821752 |
Nov | 29,55854127 |
Dec | 32,90598291 |
Bron: NZa
- Veranderingen over het jaar heen kunnen onder andere te maken hebben met seizoenspatronen van ziekten en aanbod van zorgpersoneel (zomer- en kerstvakanties).
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage wachttijden voor behandeling medisch specialistische zorg langer dan de Treeknorm |
Bron |
Wachttijdenonderzoek, Mediquest (t/m juli 2018); Wachttijdenregistratie NZa (2019). |
Berekening |
Teller: aantal wachttijden voor een behandeling/operatie langer dan de Treeknorm. Noemer: totaal aantal wachttijden voor een behandeling/operatie. |
Toelichting bij de berekening |
Voor de berekening van de indicator is per maand voor de wachttijden van alle behandelingen en alle zorgaanbieders samen, het percentage wachttijden berekend dat de Treeknorm van 7 weken overschrijdt. Een jaarcijfer is berekend door een gemiddeld percentage over alle maanden te berekenen. De indicator is aldus gebaseerd op zo’n 12 metingen per behandeling per zorgaanbieder. Hierbij is gewogen voor de frequentie waarin behandelingen voorkomen; behandelingen die minder vaak worden uitgevoerd tellen minder zwaar mee dan behandelingen die vaak uitgevoerd worden. |
Vaststelling van de wachttijd |
De wachttijd voor een behandeling is de tijd (in dagen) tussen het ordermoment en het uitvoeren van de behandeling. Het ordermoment is de datum waarop patiënt en arts besluiten dat een behandeling noodzakelijk is. |
Inclusie/exclusie |
Alle instellingen die medisch specialistische zorg bieden (ziekenhuizen of ZBC’s). Voor 40 behandelingen zijn wachttijden vastgesteld. |
Interpretatie |
Alle instellingen voor medisch specialistische zorg zijn per 1 januari 2008 verplicht om maandelijks de wachttijden voor electieve medisch specialistische zorg op hun website te publiceren. Dit volgt uit de ‘Regeling verplichte publicatie wachttijden somatische zorg’ (2008) van de NZa en de aangepaste 'Regeling Wachttijden en wachttijdbemiddeling medisch specialistische zorg' (NZa, 2018, regeling NR/REG-1823a). Zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben afspraken gemaakt over maximaal aanvaardbare wachttijden in de zorg. Deze wachttijden worden Treeknormen genoemd. De Treeknorm voor behandeling is 7 weken (NZa, 2017, regeling TH/BR-025). De indicator is een samenvattende maat voor het totaal van alle aanbieders en alle behandelingen. Het geeft een indruk van de algemene trend in wachttijden, en laat zien of het totale aanbod van medisch specialistische zorg passend is bij de vraag naar deze zorg. |
Kanttekening | Het volume van de behandelingen en de grootte van de zorgaanbieder (in termen van hoeveelheid personeel, voorzieningen zoals bedden of productie) worden in deze indicator niet meegewogen. De wachttijd van een kleine afdeling in een perifeer ziekenhuis heeft evenveel invloed op deze indicator als een grote afdeling in een universitair medisch centrum. Daarnaast is deze indicator ongevoelig voor de duur van de wachttijd boven of onder de Treeknorm. Bij een Treeknorm van 7 weken maakt het voor deze indicator niet uit of een zorgaanbieder een wachttijd heeft van 1 dag of 6,5 weken (beide onder de norm). Ook een wachttijd van 8 weken of 16 weken maakt geen verschil (beide boven de norm). |
Toelichting bij de referentiewaarde |
De Treeknorm bedraagt 7 weken (48 kalenderdagen). De bijbehorende norm dat 80% van de burgers binnen 5 weken terecht moet kunnen, wordt niet geregistreerd (NZa, 2017, beleidsregel TH/BR-025). |
Jaar |
2019 |
Toelichting op de trend | Tot en met juli 2018 werden wachttijdgegevens verzameld en bewerkt door Mediquest. Door verandering van de bron en methode is het niet verantwoord om een conclusie te trekken over het percentage in 2019 ten opzichte van voorgaande jaren. |
Wachttijden diagnostiek in ziekenhuizen langer dan de Treeknorm
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

Door trendbreuk geen conclusie mogelijk

Trend wachttijden diagnostiek langer dan de Treeknorm
Jaar | Percentage wachttijden diagnostiek |
---|---|
2010 | 13,8 |
2011 | 11,4 |
2012 | 9,4 |
2013 | 8,2 |
2014 | 9,9 |
2015 | 10,2 |
2016 | 13,2 |
2017 | 20,8 |
2018* | 21,0 |
- 2018 betreft januari t/m juli.
- Tot en met juli 2018 werden wachttijdgegevens verzameld en bewerkt door Mediquest.
- Door verandering van de bron en methode is het niet verantwoord om een conclusie te trekken over het percentage in 2019 ten opzichte van voorgaande jaren.
Dit cijfer is ook onderdeel van |
---|
Wachttijden diagnostiek langer dan de Treeknorm 2019
Maand | Percentage |
---|---|
Jan | 11,9 |
feb | 13,5 |
mrt | 14,2 |
Apr | 13,6 |
Mei | 14,9 |
Jun | 15,9 |
Jul | 14,5 |
Aug | 15,1 |
Sep | 13,0 |
Okt | 13,3 |
Nov | 15,1 |
Dec | 18,3 |
Bron: NZa
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage wachttijden voor diagnosiek langer dan de Treeknorm. |
Bron |
|
Berekening |
Wachttijdenonderzoek, Mediquest (t/m juli 2018); Wachttijdenregistratie NZa (2019). |
Toelichting bij de berekening | Voor de berekening van de indicator is per maand voor de wachttijden voor diagnostiek en alle zorgaanbieders samen, het percentage wachttijden berekend dat de Treeknorm van 4 weken overschrijdt. Een jaarcijfer is berekend door een gemiddeld percentage over alle maanden te berekenen. De indicator is aldus gebaseerd op zo’n 12 metingen per specialisme (radiologie en gastro-entrologie) per zorgaanbieder. |
Inclusie/exclusie | Inclusie: ale instellingen die medisch specialistische zorg bieden (ziekenhuizen of ZBC’s). Voor radiologie en gasto-enterologie zijn wachttijden vastgesteld. Exclusie: acute zorg. |
Interpretatie |
Alle instellingen voor medisch specialistische zorg zijn per 1 januari 2008 verplicht om maandelijks de wachttijden voor electieve medisch specialistische zorg op hun website te publiceren. Dit volgt uit de ‘Regeling verplichte publicatie wachttijden somatische zorg’ (2008) van de NZa en de aangepaste 'Regeling Wachttijden en wachttijdbemiddeling medisch specialistische zorg' (NZa, 2018, regeling NR/REG-1823a). Zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben afspraken gemaakt over maximaal aanvaardbare wachttijden in de zorg. Deze wachttijden worden Treeknormen genoemd. De Treeknorm voor diagnostiek is 4 weken (NZa, 2017, regeling TH/BR-025). De indicator is een samenvattende maat voor het totaal van alle aanbieders en alle specialismen. Het geeft een indruk van de algemene trend in wachttijden, en laat zien of het totale aanbod van medisch specialistische zorg passend is bij de vraag naar deze zorg. |
Kanttekening | De omvang van het specialisme en de zorgaanbieder (in termen van hoeveelheid personeel, voorzieningen zoals bedden of productie) worden in deze indicator niet meegewogen. De wachttijd van een kleine afdeling in een perifeer ziekenhuis heeft evenveel invloed op deze indicator als een grote afdeling in een universitair medisch centrum. Daarnaast is deze indicator ongevoelig voor de duur van de wachttijd boven of onder de Treeknorm. Bij een Treeknorm van 4 weken maakt het voor de uitkomst van de indicator niet uit of een zorgaanbieder een wachttijd heeft van 1 dag of 3,5 weken (beide onder de norm). Ook een wachttijd van 5 weken of 10 weken maakt geen verschil (beide boven de norm). |
Toelichting bij de referentiewaarde |
De Treeknorm bedraagt 4 weken (28 kalenderdagen). De bijbehorende norm dat 80% van de burgers binnen 3 weken terecht moet kunnen, wordt niet geregistreerd (NZa, 2017, beleidsregel TH/BR-025). |
Jaar |
2019 |
Toelicchting bij de trend | Tot en met juli 2018 werden wachttijdgegevens verzameld en bewerkt door Mediquest. Door verandering van de bron en methode is het niet verantwoord om een conclusie te trekken over het percentage in 2019 ten opzichte van voorgaande jaren. |
Langer dan 2 jaar op wachtlijst voor donornier
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

3-jarige trend

Aantal jaren op wachtlijst voor donornier 2019
Aantal jaren | Minder dan 2 jaar | 2 tot 5 jaar | Meer dan 5 jaar |
---|---|---|---|
Duitsland | 36,2 | 37,8 | 26,0 |
Hongarije | 50,0 | 39,7 | 10,3 |
Nederland | 60,0 | 31,6 | 8,3 |
België | 64,6 | 26,2 | 9,2 |
Kroatië | 68,8 | 27,3 | 3,9 |
Oostenrijk | 69,5 | 26,1 | 4,4 |
Slovenië | 72,6 | 23,2 | 4,2 |
Bron: Eurotransplant
Trend langer dan 2 jaar op wachtlijst voor een donornier
Jaartal | Percentage |
---|---|
2005 | 58,3 |
2006 | 56,6 |
2007 | 55,6 |
2008 | 52,2 |
2009 | 50,9 |
2010 | 48,6 |
2011 | 48,7 |
2012 | 48,6 |
2013 | 48,0 |
2014 | 46,3 |
2015 | 45,8 |
2016 | 39,7 |
2017 | 42,3 |
2018 | 39,6 |
2019 | 40,0 |
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage mensen dat 2 jaar of langer wacht op een donornier |
Bron |
|
Berekening |
Teller: aantal mensen dat, op 31 december 2019, 2 jaar of langer wacht op een donornier. |
Interpretatie |
Voor patiënten die wachten op een donororgaan kan lang wachten zeer ernstige gevolgen hebben, waaronder overlijden. Het beschikbaar komen van donororganen is afhankelijk van de stand van de medische wetenschap, de beschikbare ziekenhuiscapaciteit, omvang van de sterfte in de algemene bevolking, het herkennen door artsen en verpleegkundigen van potentiële donoren, de organisatie van de donatie, bereidheid van mensen om postmortaal organen af te staan, publieksvoorlichting en wetgeving. De situatie voor patiënten die wachten op een donornier is in vergelijking met patiënten die wachten op een ander orgaan uniek omdat de beschikbaarheid van een nier ook afhangt van de bereidheid van potentiële donoren om een geschikt orgaan tijdens het leven ter beschikking te stellen. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
De mediaan van de landen die deelnemen aan Eurotransplant (België). |
Jaar |
2019 |
Mensen die afzien van zorg vanwege de kosten
Indicatorwaarde (2019)

Geen referentiewaarde

3-jarige trend

Afzien van zorg vanwege kosten
Bron: OECD
Afzien van zorg vanwege kosten
Jaar | Artsenbezoek | Onderzoek/(na)behandeling | Medicatie | Alle vormen | Afzien van enige vorm van zorg |
---|---|---|---|---|---|
2016 | 8 | 8 | 8 | 2 | 16 |
2017 | 7 | 6 | 3 | 1 | 11 |
2018 | 5 | 5 | 3 | 1 | 8 |
2019 | 5 | 5 | 5 | 1 | 9 |
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage van de volwassen bevolking dat in de voorgaande 12 maanden wel eens afzag van zorg vanwege de kosten. |
Bron |
NIVEL Consumentenpanel Gezondheidszorg (2019), OECD Health Statistics (2016) |
Berekening |
Teller: aantal personen dat aangeeft in de voorgaande 12 maanden een medisch probleem te hebben maar heeft afgezien van (a) artsenbezoek, (b) een aanbevolen medisch onderzoek of (na)behandeling en/of (c) afhalen of gebruik van medicijnen vanwege de kosten. |
Toelichting bij de berekening |
De groep respondenten was naar leeftijd en geslacht niet geheel representatief voor de samenstelling van de bevolking in Nederland. Er is daarom een weging toegepast om hiervoor te corrigeren. |
Interpretatie |
Dit kerncijfer betreft het percentage van de bevolking van 18 jaar en ouder dat in de voorgaande 12 maanden vanwege kosten wel eens heeft afgezien van één of meer vormen van zorg. Dit geeft een indruk van de mate waarin kosten als een belemmering wordt gezien om naar een arts te gaan voor een klacht, aanbevolen onderzoek of behandeling of als belemmering voor het afhalen of gebruik van medicijnen. |
Jaar |
2019 |
Literatuur | Meijer et al., 2020 |
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Negen procent van de mensen ziet af van zorg vanwege de kosten. Er is sprake van een daling in de periode 2016-2019. Utrecht: Nivel; 2020. Bron
Mensen die afzien van tandheelkundige zorg die dringend nodig was, vanwege de kosten
Indicatorwaarde

Referentiewaarde

3-jarige trend

Afzien van tandheelkundige zorg die (dringend) nodig was, vanwege kosten 2019
Nederlandse naam | Dringend nodig | Nodig |
---|---|---|
Letland | 9,7 | |
Portugal | 9,6 | |
Griekenland | 8,6 | |
Spanje | 4,9 | |
Noorwegen (2018) | 4,4 | |
Denemarken | 4,3 | |
Estland | 4,1 | |
België (2018) | 3,1 | |
Frankrijk (2018) | 2,9 | |
Litouwen | 2,9 | |
Zwitserland (2018) | 2,8 | |
Italië (2018) | 2,7 | |
Ierland (2018) | 2 | |
Slowakije (2018) | 1,6 | |
Hongarije | 1,5 | |
Verenigd Koninkrijk (2018) | 1,4 | |
Polen | 1,2 | |
Zweden | 1,2 | |
Duitsland (2018) | 0,5 | |
Oostenrijk | 0,5 | |
Tsjechië | 0,5 | |
Nederland | 0,4 | |
Finland | 0,3 | |
Slovenië | 0,3 |
Elk land gebruikt een vertaalde versie van de EU-SILC enquête, er zijn daarom verschillen in de vertaling van de vraag die gebruikt is voor deze indicator. De vertaling van de vraag die is gebruikt voor deze indicator is ruwweg op te delen in twee categorieën:
- Heeft u in de afgelopen 12 maanden afgezien van tandheelkundige zorg die dringend nodig was, omdat dit teveel geld kostte?
- Heeft u in de afgelopen 12 maanden afgezien van tandheelkundige zorg die nodig was, omdat dit teveel geld kostte?
Trend afzien van tandheelkundige zorg die dringend nodig was, vanwege de kosten
Jaar | Percentage |
---|---|
2008 | 0,5 |
2009 | 0,6 |
2010 | 0,8 |
2011 | 0,9 |
2012 | 0,9 |
2013 | 0,9 |
2014 | 1,5 |
2015 | 0,3 |
2016 | 0,3 |
2017 | 0,1 |
2018 | 0,2 |
2019 | 0,4 |
Deze cijfers zijn ook onderdeel van: |
|
---|---|
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Percentage van de bevolking dat afziet van tandheelkundige zorg die dringend nodig was, vanwege de kosten. |
Bron |
|
Berekening |
Teller: alle respondenten in de EU-SILC enquête van 16 jaar en ouder die aangaven in de afgelopen 12 maanden te hebben afgezien van tandheelkundige zorg die (dringend) nodig was, omdat dit teveel geld kostte. Noemer: alle respondenten van 16 jaar en ouder. |
Interpretatie |
Deze indicator geeft een indruk van de financiële toegankelijkheid van tandheelkundige zorg. Tandheelkundige zorg is voor personen van 18 jaar en ouder niet opgenomen in het basispakket van de zorgverzekering. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Mediaan 24 Europese landen |
Jaar |
2019 |
Datum publicatie
Wanbetalers zorgverzekering
Indicatorwaarde (2020)

Referentiewaarde

3-jarige trend (2018 - 2020)

Trend wanbetalers zorgpremie 2010 - 2020
Jaar | Aantal |
---|---|
2010 | 266.306 |
2011 | 303.528 |
2012 | 297.954 |
2013 | 314.138 |
2014 | 325.810 |
2015 | 312.037 |
2016 | 277.023 |
2017 | 249.049 |
2018 | 223.714 |
2019 | 202.702 |
2020 | 189.652 |
Bron: Verzekerdenmonitor 2020
Deze cijfers zijn ook onderdeel van | |
---|---|
|
Toelichting |
---|---|
Volledige naam indicator |
Aantal mensen met een zorgverzekering die tenminste zes maanden de premie voor de basisverzekering niet heeft betaald. |
Bron |
|
Berekening |
Totaal aantal wanbetalers |
Interpretatie |
Mensen hun zorgpremie langer dan zes maanden niet betaald hebben (ondanks het aanbod om een betalingsregeling te treffen), worden door hun zorgverzekeraar als wanbetaler aangemeld. Wanbetaling van de zorgpremie staat vaak niet op zichzelf, vaak gaat dit gepaard met andere schulden. |
Toelichting bij de referentiewaarde |
Er bestaat geen beleidsnorm voor het aantal wanbetalers, maar iedereen is wettelijk verplicht om een basis zorgverzekering te hebben. |
Jaar |
2020 |