Deelname prenataal bloedonderzoek zwangeren PSIE
Trend in deelname PSIE 2006-2018
PSIE | |
---|---|
2007/2008 | 101 |
2008/2009 | 101 |
2009/2010 | 102 |
2010/2011 | 101 |
2011 (half jaar) | 100 |
2012 | 100 |
2013 | 99 |
2014 | 99 |
2015 | 100 |
2016 | 99 |
2017 | 99 |
2018 | 100 |
Bron: Procesmonitor PSIE 2018 (niet gepubliceerd)
Het deelnamepercentage is een schatting en kan daardoor >100% zijn.
Dit cijfer is ook onderdeel van |
---|
Alle zwangere vrouwen nemen deel aan bloedonderzoek
In 2018 nam 100% van de zwangere vrouwen deel aan de Prenatale Screening Infectieziekten en Erytrocytenimmunisatie (PSIE). De deelname aan PSIE is sinds 2006 stabiel gebleven. PSIE is een landelijk bevolkingsonderzoek waarbij een zwangere vrouw in het eerste verloskundig consult bloedonderzoek aangeboden krijgt (bij voorkeur vóór week 13 van de zwangerschap). Het bloed wordt gescreend op hepatitis B (hepB), syfilis (lues), hiv en de volgende bloedgroepantistoffen: Rhesus (D)-antigeen (RhD), Rhesus (c)-antigeen (Rhc) en irregulaire erytrocyten antistoffen (IEA). Het bevolkingsonderzoek PSIE heeft als doel hepatitis B- en hiv-dragerschap, congenitale syfilis en hemolytische ziekten van de foetus en/of de pasgeborene te voorkomen.
Meer informatie
Datum publicatie
Resultaten prenataal bloedonderzoek zwangeren PSIE
Prevalenties uit de monitoring PSIE 2018
Aantal getest |
Aantal opgespoord |
Percentage opgespoord |
|
---|---|---|---|
Hepatitis B |
171.242 |
453 |
0,26 |
Actieve syfilis (verdenking) |
171.228 |
18 |
0,01 |
171.149 |
91 |
0,05 |
|
RhD-negatief |
171.169 |
24.578 |
14,4 |
Rhc-negatief |
171.120 |
34.722 |
20,3 |
Klinisch relevante IEA n.a.v. 1e bloedonderzoek |
171.170 |
507-546 |
0,30-0,32 |
Bron: Procesmonitor PSIE 2018 (niet gepubliceerd)
RhD = Rhesus (D)-antigeen
Rhc = Rhesus (c)-antigeen
IEA = irregulaire erytrocyten antistoffen
In 2018 had ongeveer 0,05% van zwangere vrouwen hiv
In 2018 bleek uit de Prenatale Screening Infectieziekten en Erytrocytenimmunisatie (PSIE) dat de prevalentie van syfilis en hiv onder zwangere vrouwen respectievelijk 0,01 en 0,05% was. De bevallingen van zwangere vrouwen die in 2018 zijn gescreend, vonden plaats van ongeveer juli 2018 tot juli 2019. In deze periode is één kind met congenitale syfilis en zijn geen kinderen met hiv geboren.
Ongeveer 0,26% van zwangere vrouwen heeft hepatitis B
De prevalentie van hepatitis B bij zwangere vrouwen was 0,26% in 2018. 99,5% van de kinderen van hepatitis B-positieve zwangere vrouwen zijn in 2018 geïmmuniseerd met hepatitis B-immunoglobuline (HBIg) ter voorkoming van transmissie van moeder naar kind.
Bijna 25 duizend zwangere vrouwen Rhesus (D)-negatief in 2018
In 2018 waren bijna 25 duizend zwangere vrouwen Rhesus (D)-negatief en bijna 35 duizend zwangere vrouwen Rhesus (c)-negatief. Tijdige toediening van anti-Rhesus (D)-antistoffen bij Rhesus (D)-negatieve zwangere vrouwen met een Rh(D)-positief kind is belangrijk om te voorkomen dat deze vrouwen antistoffen maken tegen het bloed van hun kind. Sommige antistoffen kunnen het bloed van het kind afbreken en bloedarmoede veroorzaken. Voor zwangere vrouwen met bloedgroep Rhesus (c)-negatief is geen injectie met anti-Rhesus (c)-antistoffen beschikbaar. Deze vrouwen krijgen extra controles door de verloskundige of gynaecoloog.
Meer informatie
Datum publicatie
Deelname prenatale screening down-, edwards- en patausyndroom
Trend in deelname combinatietest of NIPT 2013-2018
Perioden | Deelname (%) | Deelname (Absoluut aantal) | Deelname combinatietest (CT) voor april 2017 (%) | Deelname CT voor april 2017 (Absoluut aantal) | Deelname combinatietest (CT) vanaf april 2017 (%) | Deelname CT vanaf april 2017 (Absoluut aantal) | Deelname NIPT vanaf april 2017 (%) | Deelname NIPT vanaf april 2017 (Absoluut aantal) | Deelname combinatietest (CT) heel jaar (%) | Deelname CT heel jaar (Absoluut aantal) | Deelname NIPT heel jaar (%) | Deelname NIPT heel jaar (Absoluut aantal) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 | 25,3 | |||||||||||
2014 | 30,8 | 41.827 | ||||||||||
2015 | 32,1 | 44.176 | ||||||||||
2016 | 34,1 | 49.298 | ||||||||||
2017 | 41,1 | 70.000 | 34,7 | 16.080 | 4,3 | 5.429 | 39,2 | 49.696 | 12,4 | 21.509 | ||
2018 | 46,3 | 79.721 | 2,5 | 4.298 | 43,9 | 75.624 |
Bron: Liefers & Atsma, 2019
- Zie tabelweergave voor de deelname in absolute aantallen en deelname NIPT en combinatietest.
- Sinds april 2017 kunnen alle zwangeren kiezen voor een combinatietest of NIPT. Zie tabelweergave voor de gegevens van de verschillende tests vóór april 2017 en na april 2017.
46% zwangere vrouwen neemt deel aan screening
In 2018 nam 46,3% van alle zwangere vrouwen deel aan de prenatale screening op down-, edwards- en patausyndroom. Vanaf 1 april 2017 kan een zwangere vrouw, naast de combinatietest, kiezen voor de niet-invasieve prenatale test (NIPT). De deelname aan NIPT is toegenomen van 39,2% van de zwangerschappen in 2017 naar 43,9% in 2018. Deelname aan de combinatietest is door de invoering van de NIPT sterk afgenomen: van 34,1% in 2016 en 12,4% in 2017 naar 2,5% in 2018.
Combinatietest bestaat uit bloedonderzoek en nekplooimeting
De combinatietest is een prenatale screening op down-, edwards- en patausyndroom, die tussen 9 en 14 weken zwangerschap wordt uitgevoerd en bestaat uit een bloedonderzoek bij de zwangere vrouw en een nekplooimeting met een echo bij het kind. Deze test berekent hoe groot de kans is dat de vrouw zwanger is van een kind met een down-, edwards- of patausyndroom. Als uit de test blijkt dat de kans op een kind met één van deze syndromen verhoogd is, kan de zwangere kiezen voor vervolgonderzoek (NIPT, vlokkentest of vruchtwaterpunctie).
NIPT onderzoekt DNA van placenta in bloed van moeder
In het bloed van de zwangere zit een klein beetje erfelijk materiaal (DNA) van de placenta (moederkoek) dat bijna altijd hetzelfde is als dat van het kind. Bij de NIPT wordt bloed afgenomen bij de zwangere. In een laboratorium wordt het bloed onderzocht op aanwijzingen dat het kind down-, edwards- of patausyndroom heeft. Bij een afwijkende uitslag is invasief vervolgonderzoek door middel van een vlokkentest of vruchtwaterpunctie nodig om de aandoening te bevestigen.
NIPT ontdekt meer kinderen met down-, edwards- en patausyndroom
De NIPT ontdekt meer kinderen met down-, edwards- en patausyndroom dan de combinatietest. Daarbij worden op basis van de NIPT minder zwangeren onterecht doorgestuurd voor vervolgonderzoek dan op basis van de combinatietest.
Meer informatie
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Monitor 2018. Prenatale screening op down-, edwards- en patausyndroom en het Structureel Echoscopisch Onderzoek. Nijmegen: Scientific Center for Quality of Healthcare (IQ healthcare), Radboudumc; 2019. Bron
Resultaten prenatale screening down-, edwards- en patausyndroom
Uitslagen combinatietest met verhoogde kans en afwijkende uitslagen NIPT 2018
Percentage ongunstige uitslagen |
Aantal ongunstige uitslagen |
|
---|---|---|
Verhoogde kans volgens combinatietest | ||
Downsyndroom |
4,7 |
200 |
Edwardssyndroom |
1,3 |
54 |
Patausyndroom |
0,8 |
35 |
Totaal ongunstige uitslagen |
5,0 |
214 |
Afwijkende uitslag NIPT | ||
Downsyndroom |
0,36 |
267 |
Edwardssyndroom | 0,1 | 72 |
Patausyndroom | 0,07 | 56 |
Totaal ongunstige uitslagen | 0,53 | 395 |
Bron: Liefers & Atsma, 2019
- Combinatietest: een uitslag met een verhoogde kans betekent dat de kans op een kind met één van de drie syndromen groter of gelijk is aan 1:200.
- NIPT: voor down- en edwardssyndroom geldt dat 90% van de vrouwen met een afwijkende uitslag daadwerkelijk zwanger is van een kind met de aandoening. Voor patausyndroom geldt dit voor 50% van de vrouwen met een afwijkende uitslag.
- De percentages en aantallen zijn berekend op foetusniveau, inclusief meerlingzwangerschappen.
Bij 0,5% afwijkende uitslag NIPT
In 2018 was bij 0,5% (395) van de NIPT-testen sprake van een afwijkende uitslag en bij 5,0% (214) van de combinatietesten gaf de uitslag aan dat er een verhoogde kans was op één van de drie afwijkingen downsyndroom (trisomie 21), edwardssyndroom (trisomie 18) of patausyndroom (trisomie 13). Zowel voor de NIPT als de combinatietest geldt dat bij een ongunstige uitslag vervolgonderzoek nodig is om zeker te weten dat er sprake is van een kind met down-, edwards- of patausyndroom.
Meer informatie
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Monitor 2018. Prenatale screening op down-, edwards- en patausyndroom en het Structureel Echoscopisch Onderzoek. Nijmegen: Scientific Center for Quality of Healthcare (IQ healthcare), Radboudumc; 2019. Bron
Deelname 20 wekenecho
Trend in deelname 20 wekenecho 2013-2018
Perioden | Deelname (%) | Deelname (Absoluut aantal) |
---|---|---|
2013 | 78,8 | 139.417 |
2014 | 81,9 | 144.086 |
2015 | 82,5 | 145.681 |
2016 | 82,4 | 143.489 |
2017 | 82,1 | 142.292 |
2018 | 82,8 | 145.527 |
Bron: Liefers & Atsma, 2019
Dit cijfer is ook onderdeel van |
---|
Van de zwangere vrouwen neemt bijna 83% deel aan de 20 wekenecho
In 2018 nam 82,8% van alle zwangere vrouwen deel aan het structureel echoscopisch onderzoek (SEO, ook 20 wekenecho genoemd). Het SEO is gericht op het opsporen van neurale buisdefecten (open rug, open schedel) en een aantal andere lichamelijke afwijkingen van de foetus (zoals hart- en nierafwijkingen). Doel is zwangere vrouwen de mogelijkheid te bieden een geïnformeerde keuze te maken ten aanzien van verschillende handelingsopties bij een eventuele afwijking van de foetus. Daarbij valt te denken aan het al dan niet uitdragen van de zwangerschap of een voorbereiding op de geboorte van een kind met een afwijking.
Meer informatie
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Monitor 2018. Prenatale screening op down-, edwards- en patausyndroom en het Structureel Echoscopisch Onderzoek. Nijmegen: Scientific Center for Quality of Healthcare (IQ healthcare), Radboudumc; 2019. Bron
Opgespoorde afwijkingen 20 wekenecho
Uitkomsten structureel echoscopisch onderzoek 2018
|
Positieve uitslag (vermoeden op afwijking) |
|
---|---|---|
|
Aantal |
Percentage |
Aangeboren afwijking |
6.206 |
4,4 |
Neurale buisdefect |
52 |
0,04 |
Bron: Liefers & Atsma, 2019
- Aantal SEO is exclusief herhalingsonderzoeken en vervolgonderzoeken
Bij ruim 4% afwijking ontdekt door 20 wekenecho
In 2018 resulteerde het structureel echoscopisch onderzoek (SEO) bij 4,4% (6.206) van de foetussen in een vermoeden op een afwijking (inclusief neurale buisdefecten) en bij 0,04% (52) van de foetussen in een vermoeden op een neuraal buisdefect. Het SEO, ook wel de 20 wekenecho genoemd, is een prenatale screening rond 20 weken zwangerschap gericht op het opsporen van neurale buisdefecten (open rug, open schedel) en een aantal andere lichamelijke afwijkingen (zoals hart- en nierafwijkingen). Het SEO vervolgonderzoek bestaat uit een geavanceerd ultrageluid onderzoek (GUO). Na een afwijkend SEO vond in ruim 75% van de zwangerschappen een GUO plaats (Liefers & Atsma, 2019).
Meer informatie
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Monitor 2018. Prenatale screening op down-, edwards- en patausyndroom en het Structureel Echoscopisch Onderzoek. Nijmegen: Scientific Center for Quality of Healthcare (IQ healthcare), Radboudumc; 2019. Bron
Deelname neonatale gehoorscreening
Deelnamepercentage aan neonatale gehoorscreening 2009-2018
Jaar |
1e ronde |
2e ronde |
3e ronde |
3 ronden samen |
---|---|---|---|---|
2009 |
99,3 |
99,5 |
99,6 |
98,4 |
2010 |
99,3 |
99,4 |
99,3 |
97,9 |
2011 |
99,4 |
99,3 |
98,8 |
97,6 |
2012 |
99,4 |
99,3 |
99,7 |
98,4 |
2013 |
99,4 |
99,4 |
99,6 |
98,4 |
2014 |
99,5 |
99,3 |
99,9 |
98,7 |
2015 |
99,6 |
99,5 |
99,8 |
98,9 |
2016 |
99,7 |
99,7 |
99,7 |
99,1 |
2017 |
99,7 |
99,6 |
99,7 |
99,0 |
2018 |
99,6 |
99,6 |
99,7 |
98,9 |
- Het deelnamepercentage is het aantal kinderen dat gescreend wordt in een bepaalde screeningsronde gedeeld door het aantal kinderen dat in aanmerking komt voor die ronde, vermenigvuldigd met 100.
Deelname aan neonatale gehoorscreening hoog
De deelname aan de neonatale gehoorscreening is hoog. De screening wordt meestal thuis afgenomen, in combinatie met de hielprikscreening, tussen de 4e en 7e dag na de geboorte. Soms wordt de screening afgenomen op het consultatiebureau als het kind enkele weken oud is. Als bij de eerste screeningsronde geen voldoende gehoor aan beide oren is aangetoond, volgt een tweede en zo nodig derde screeningsronde. Wanneer na drie screeningsrondes nog geen voldoende gehoor kan worden aangetoond, wordt een kind voor verdere diagnostiek verwezen naar een audiologisch centrum. In 2018 bedroeg de dekkingsgraad voor de drie screeningsronden samen 98,9%. Aan iedere screeningsronde afzonderlijk nam minimaal 99,6% van de hiervoor in aanmerking komende kinderen deel.
Meer informatie
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Neonatale gehoorscreening door de Jeugdgezondheidszorg. Monitor over 2018. Leiden: TNO; 2019. Bron
Opgespoord gehoorverlies door neonatale gehoorscreening
Aantal pasgeborenen met gehoorverlies ontdekt via screening
|
Opgespoord |
Opgespoord |
||
---|---|---|---|---|
Jaar |
dubbelzijdig |
enkelzijdig |
dubbelzijdig |
enkelzijdig |
2010 |
115 |
76 |
83 |
24 |
2011 |
99 |
88 |
82 |
37 |
2012 |
119 |
91 |
94 |
34 |
2013 |
113 |
87 |
77 |
40 |
2014 |
124 |
95 |
89 |
38 |
2015 |
113 |
82 |
75 |
26 |
2016 |
128 |
68 |
101 |
31 |
2017 |
119 |
74 |
88 |
29 |
2018 |
146 |
85 |
|
|
Gemiddeld 2010-2017 |
116 |
83 |
86 |
32 |
Gemiddeld 2011-2018 |
120 |
84 |
|
|
- Voor het aantal kinderen met gehoorverlies dat op de NICU is opgespoord, zijn nog geen cijfers over 2018 beschikbaar.
Vroegtijdige opsporing maakt eerdere behandeling en begeleiding mogelijk
Door vroegtijdige opsporing van gehoorverlies bij pasgeborenen kunnen behandeling en begeleiding eerder van start gaan. Daardoor draagt vroegtijdige opsporing bij aan betere ontwikkelingsmogelijkheden van slechthorende kinderen.
Per jaar ongeveer 200 kinderen met gehoorverlies opgespoord vanuit JGZ
In de periode 2011-2018 werden in Nederland vanuit de JGZ gemiddeld 120 kinderen per jaar met een dubbelzijdig gehoorverlies en 84 kinderen met een enkelzijdig gehoorverlies opgespoord (respectievelijk 0,71 en 0,50 per 1.000 kinderen die in aanmerking kwamen voor screening). In 2018 ging het om 146 kinderen met een bilateraal verlies en 85 kinderen met een unilateraal verlies (respectievelijk 0,88 en 0,51 per 1.000 kinderen die in aanmerking kwamen voor screening) (van der Ploeg et al., 2019). Hier komen nog de kinderen bij die door middel van de gehoorscreening op de intensive care afdelingen voor pasgeborenen (NICU's) worden opgespoord.
Per jaar ongeveer 120 kinderen met gehoorverlies opgespoord in NICU's
In de periode 2010-2017 werden in de Neonatale Intensive Care Units (NICU's) gemiddeld 86 kinderen per jaar opgespoord met een bilateraal gehoorverlies en 32 kinderen met een unilateraal gehoorverlies. In 2017 ging het om 88 kinderen met een bilateraal verlies en 29 kinderen met een unilateraal verlies (respectievelijk 2,4 en 0,8% van de gescreende kinderen) (de Graaff-Korf et al., 2019).
Meer informatie
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Neonatale gehoorscreening door de Jeugdgezondheidszorg. Monitor over 2018. Leiden: TNO; 2019. Bron
- Jaarverslag neonatale gehoorscreening in de Neonatale Intensive Care Units 2017. Zwolle: Isala; 2019. Bron
- Neonatale gehoorscreening door de Jeugdgezondheidszorg. Monitor over 2017. Leiden: TNO; 2018. Bron
Deelname neonatale hielprikscreening
Deelname neonatale hielprikscreening 2002-2018
Deelname hielprikscreening | |
---|---|
2002 | 99,5 |
2003 | 99,5 |
2004 | 99,5 |
2005 | 99,6 |
2006 | 99,6 |
2007 | 99,7 |
2008 | 99,8 |
2009 | 99,7 |
2010 | 99,7 |
2011 | 99,4 |
2012 | 99,3 |
2013 | 99,4 |
2014 | 99,3 |
2015 | 99,3 |
2016 | 99,2 |
2017 | 99,2 |
2018 | 99,1 |
Bron: TNO, 2019
Deelname aan neonatale hielprikscreening hoger dan 99%
In 2018 is bij 99,1% van de pasgeborenen de hielprik afgenomen (TNO, 2019). De deelname aan de neonatale hielprikscreening is stabiel. De screening bestaat uit het afnemen van bloed dat in het laboratorium wordt onderzocht. In de periode 2011-2016 waren 17 of 18 aandoeningen opgenomen in het programma. In 2017-2018 waren dit er 19, 22 vanaf 1 oktober 2019 en vanaf 1 oktober 2020 zijn het 23 aandoeningen. De meeste van deze aandoeningen zijn erfelijk. Een snelle opsporing kan zeer ernstige schade aan de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van een kind voorkomen of beperken. De aandoeningen zijn niet te genezen, maar wel te behandelen, bijvoorbeeld met medicijnen of een dieet.
Meer informatie
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- De neonatale hielprikscreening. Monitor 2018. Leiden: TNO; 2019. Bron
Opgespoorde aandoeningen hielprikscreening
Trend in opgespoorde aandoeningen hielprikscreening, 2002-2018
Perioden | Opsporingspercentage NHS |
---|---|
2002 | 98,0 |
2003 | 99,1 |
2004 | 100 |
2005 | 100 |
2006 | 98,9 |
2007 | 99,4 |
2008 | 97,4 |
2009 | 98,9 |
2010 | 99,0 |
2011 | 97,2 |
2012 | 98,4 |
2013 | 94,8 |
2014 | 96,4 |
2015 | 100,0 |
2016 | 97,8 |
2017 | 98,9 |
2018 | 100,0 |
Hielprik spoort merendeel aandoeningen op waarop gescreend wordt
In 2018 werd 100% van de pasgeborenen met een zeldzame ernstige aandoening waarop gescreend wordt, opgespoord via de neonatale hielprikscreening. Dit percentage ligt sinds 2002 tussen de 95 en 100%. De neonatale hielprikscreening bestaat uit het afnemen van bloed bij de pasgeborenen. In de periode 2011-2016 waren 17 of 18 aandoeningen opgenomen in het programma. In 2017-2018 waren dit er 19, 22 vanaf 1 oktober 2019 en vanaf 1 oktober 2020 zijn het 23 aandoeningen. Een snelle opsporing van de aandoeningen kan zeer ernstige schade aan de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van een kind voorkomen of beperken.