Prevalentie van persoonlijkheidsstoornissen in de algemene bevolking
Tussen de 4,4 en 13,5% van de bevolking heeft een persoonlijkheidsstoornis
Naar schatting heeft tussen de 4,4 en 13,5% van de volwassen bevolking tenminste één persoonlijkheidsstoornis (de Jong et al., 1999; Samuels, 2011; Paris, 2010). Dit is geschat op basis van een integratie van internationale studies. Persoonlijkheidsstoornissen komen vaker voor in bepaalde populaties. Ongeveer 60% van de psychiatrische patiënten heeft één of meerdere persoonlijkheidsstoornissen. Een vergelijkbaar percentage is gevonden onder gedetineerden (Verheul et al., 2007; Fazel & Danesh, 2002; de Jong et al., 1999). Sommige persoonlijkheidsstoornissen (zoals borderline- en afhankelijke-persoonlijkheidsstoornis) worden vaker gediagnosticeerd bij vrouwen, terwijl andere persoonlijkheidsstoornissen (zoals de antisociale-persoonlijkheidsstoornis) vaker lijken voor te komen onder mannen. Hoewel deze sekseverschillen waarschijnlijk daadwerkelijk bestaan, kunnen sociale stereotypen over genderrollen en het bijbehorende gedrag de diagnose beïnvloeden (Verheul, 2002; Johnson et al., 2003; American Psychiatric Association. DSM-5 Task Force., 2014).
Persoonlijkheidsstoornissen onderverdeeld in drie clusters
De erkende persoonlijkheidsstoornissen uit de DSM-5 zijn onder te verdelen in drie clusters. Daarnaast onderscheidt de DSM-5 een restcategorie, de ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis/andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. In onderstaande tabel worden de clusters, bijbehorende persoonlijkheidsstoornissen en prevalentieschattingen weergeven. De prevalentiecijfers van de antisociale- en borderline-persoonlijkheidsstoornis zijn gebaseerd op Nederlands bevolkingsonderzoek NEMESIS-2. Dit is het meest recente bevolkingsonderzoek dat op dit moment beschikbaar is. Prevalentiecijfers kunnen intussen veranderd zijn door verschillen in risico's en door de bevolkingssamenstelling, maar ook omdat intussen het classificatiesysteem van psychische stoornissen gewijzigd is. Over het voorkomen van de andere persoonlijkheidsstoornissen zijn geen data uit Nederlands bevolkingsonderzoek of Nederlandse zorgregistraties beschikbaar. De ruwe schattingen voor deze stoornissen zijn gebaseerd op internationaal onderzoek (Samuels, 2011; Paris, 2010; de Jong et al., 1999).
Meer informatie
Clusterindeling persoonlijkheidsstoornissen
Cluster |
Persoonlijkheidsstoornis (PS) |
Klinisch beeld |
Prevalentieb |
---|---|---|---|
Cluster A (vreemd; excentriek) |
Paranoïde-PS (301.0) |
Wantrouwen en achterdocht |
0,7-2,4% |
|
Schizoïde-PS (301.20) |
Sociale onverschilligheid en emotionele kilte |
0,6-4,9% |
|
Schizotypische-PS (301.22) |
Excentriek gedrag en argwaan |
0,1-3,3% |
Cluster B (overdreven, emotioneel of onconventioneel) |
Antisociale-PS (301.7) |
Antisociaal gedrag en impulsiviteit |
3,0%a |
|
Borderline-PS (301.83) |
Instabiliteit van affect, zelfbeeld en interpersoonlijke relaties |
1,1%a |
|
Narcistische-PS (301.81) |
Grootheidsgevoel, behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie |
0-1,0% |
|
Histrionische-PS (301.50) |
Overdreven emotionele expressie en vraag naar aandacht |
0-2,0% |
Cluster C (gespannen; angstig) |
Vermijdende-PS (301.82) |
Sociale geremdheid, gevoel van onbekwaamheid en angst voor negatieve beoordeling |
0,8-5,2% |
|
Afhankelijke-PS (301.6) |
Overmatige afhankelijkheid en angst in de steek gelaten te worden |
0,1-1,5% |
|
Dwangmatige-PS (301.4) |
Preoccupatie met ordelijkheid, perfectionisme en inflexibiliteit |
0,9-2,4% |
Bron: Samuels, 2011
a) Deze cijfers zijn afkomstig uit NEMESIS-2. De op Nederlands onderzoek gebaseerde prevalentieschattingen overlappen met de prevalenties gevonden in internationaal onderzoek
b) De prevalentieschattingen gebaseerd op internationaal onderzoek zijn gebaseerd op de diagnoses uit DSM-III-R of DSM-IV, terwijl in Nederlands onderzoek gebruikgemaakt is van DSM-IV
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Handboek Psychiatrische Epidemiologie. Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom; 1999. Bron
- Personality disorders: Epidemiology and public health issues. International Review of Psychiatry. 2011;23(3):223-233. Bron | DOI
- Estimating the Prevalence of Personality Disorders in the Community. Journal of Personality Disorders. 2010;24(4):405-411. Bron | DOI
- Prevalence and construct validity of Personality Disorder Not Otherwise Specified (PDNOS). J Pers Disord. 2007;21(4):359-70. Pubmed | DOI
- Serious mental disorder in 23000 prisoners: a systematic review of 62 surveys. Lancet. 2002;359(9306):545-50. Pubmed | DOI
- Genderbias en persoonlijkheidsstoornissen. Tijdschrift voor Psychiatrie. 2002;44(6):383-388. Bron
- Gender differences in borderline personality disorder: findings from the Collaborative Longitudinal Personality Disorders Study. Compr Psychiatry. 2003;44(4):284-92. Pubmed | DOI
- Diagnostic and statistical manual of mental disorders: DSM-5. Washington, D.C.: American Psychiatric Publishing; 2014. Bron
Prevalentie persoonlijkheidsstoornissen in huisartsenpraktijk
Prevalentie persoonlijkheidsstoornissen 2019
Leeftijd | Mannen | Vrouwen |
---|---|---|
0-4 | 0,1 | 0,1 |
5-9 | 0,4 | 0,2 |
10-14 | 1,0 | 0,6 |
15-19 | 2,8 | 4,1 |
20-24 | 8,4 | 15,7 |
25-29 | 17,4 | 27,9 |
30-34 | 20,8 | 33,3 |
35-39 | 20,9 | 30,4 |
40-44 | 21,6 | 27,4 |
45-49 | 19,4 | 22,6 |
50-54 | 16,4 | 19,0 |
55-59 | 14,9 | 17,0 |
60-64 | 11,9 | 13,3 |
65-69 | 9,7 | 9,1 |
70-74 | 6,3 | 6,8 |
75-79 | 5,2 | 5,9 |
80-84 | 3,8 | 4,7 |
85+ | 2,9 | 4,1 |
- ICPC-code P80
Bijna 230.000 mensen bij huisarts geregistreerd met een persoonlijkheidsstoornis
In 2019 stonden 228.400 mensen bij de huisarts geregistreerd met één of meerdere persoonlijkheidsstoornissen. Het betrof 98.400 mannen en 130.000 vrouwen. Dit komt overeen met 11,4 per 1.000 mannen en 14,9 per 1.000 vrouwen. Deze schatting is gebaseerd op cijfers van Nivel Zorgregistraties eerste lijn. De diagnose wordt doorgaans niet gesteld door de huisarts, maar door een gespecialiseerd psycholoog of psychiater.
Minder persoonlijkheidsstoornissen onder ouderen
Op basis van de gegevens van de huisartsenregistraties lijken persoonlijkheidsstoornissen meer voor te komen onder jongvolwassenen dan onder ouderen. Dit is in overeenstemming met bestaande literatuur, waaruit blijkt dat er sprake is van een zekere mate van natuurlijk herstel van persoonlijkheidsstoornissen. Behandeling kan dit proces versnellen. Vooral symptomen van de borderline- en antisociale-persoonlijkheidsstoornis lijken af te nemen met de leeftijd. Dit is deels te verklaren door de verandering van relevante persoonlijkheidstrekken met de leeftijd, zoals een verhoging van emotionele stabiliteit en een afname van impulsiviteit. Daarnaast zijn veel van de criteria voor persoonlijkheidsstoornissen vooral op maat van volwassenen geschreven. Hierdoor zijn de criteria minder vaak van toepassing op ouderen, waardoor in deze groep een lagere prevalentie wordt gevonden (Hutsebaut et al., 2017; van Alphen, 2010; ten Have et al., 2016; Roberts et al., 2006; Lilienfeld, 2005; Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ, 2008).
Meer informatie
Datum publicatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Persoonlijkheidsstoornissen: levensloopbenadering zinvol. Tijdschrift voor Psychiatrie. 2017;(59):54. Bron
- Prevalentie, diagnostiek en behandeling van persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie. 2010;41(2):79-86. Bron | DOI
- Prevalence rates of borderline personality disorder symptoms: a study based on the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study-2. BMC Psychiatry. 2016;16:249. Pubmed | DOI
- Patterns of mean-level change in personality traits across the life course: a meta-analysis of longitudinal studies. Psychol Bull. 2006;132(1):1-25. Pubmed | DOI
- Longitudinal studies of personality disorders: four lessons from personality psychology. J Pers Disord. 2005;19(5):547-56; discussion 594-6. Pubmed | DOI
- Multidisciplinaire Richtlijn Persoonlijkheidsstoornissen. Richtlijn voor de diagnostiek en behandeling van volwassen patiënten met een persoonlijkheidsstoornis. Utrecht: Trimbos-Instituut; 2008. Bron
Aantal personen met een DBC-gefinancierd zorgtraject voor persoonlijkheidsstoornissen
Prevalentie personen met DBC-gefinancierde GGZ voor persoonlijkheidsstoornissen 2016
Leeftijd | Mannen | Vrouwen |
---|---|---|
0 tot 5 jaar | 0 | 0 |
5 tot 10 jaar | 0 | 0 |
10 tot 15 jaar | 0 | 0 |
15 tot 20 jaar | 69 | 239 |
20 tot 25 jaar | 687 | 1938 |
25 tot 30 jaar | 1164 | 2871 |
30 tot 35 jaar | 1403 | 2878 |
35 tot 40 jaar | 1609 | 2605 |
40 tot 45 jaar | 1594 | 2315 |
45 tot 50 jaar | 1415 | 2016 |
50 tot 55 jaar | 1308 | 1805 |
55 tot 60 jaar | 1098 | 1518 |
60 tot 65 jaar | 835 | 1065 |
65 tot 70 jaar | 489 | 715 |
70 tot 75 jaar | 349 | 566 |
75 tot 80 jaar | 281 | 500 |
80 tot 85 jaar | 232 | 421 |
85 tot 90 jaar | 213 | 327 |
90 jaar of ouder | 139 | 227 |
Bron: DBC-zorgtrajecten op CBS StatLine
- Het betreft voorlopige cijfers voor 2016
183.820 personen met DBC-gefinancierd zorgtraject voor persoonlijkheidsstoornissen
In 2016 waren er 183.820 mensen die een zorgtraject voor een persoonlijkheidsstoornis ontvingen in de GGZ. Het betrof 68.255 mannen en 115.565 vrouwen. Dit komt overeen met 808 per 100.000 mannen en 1.346 per 100.000 vrouwen. Dit aantal is gebaseerd op het aantal Diagnose Behandel Combinaties (DBC’s) voor de hoofgroep persoonlijkheidsstoornissen als primaire- of nevendiagnose in 2016. Mensen met een persoonlijkheidsstoornis die behandeld worden in de forensische GGZ, zijn niet in de cijfers meegenomen. Dit veroorzaakt een onderschatting van het aantal mensen dat een behandeling ontvangt voor een persoonlijkheidsstoornis.
Meer informatie
- Bronverantwoording: DBC's voor persoonlijkheidsstoornissen
- Achterliggende cijfers: DBC-zorgtrajecten op CBS-StatLine
Datum publicatie
Aantal nieuwe gevallen van persoonlijkheidsstoornissen
Aantal nieuwe gevallen van persoonlijkheidsstoornissen onbekend
Het is moeilijk om het moment vast te stellen waarop een persoonlijkheidsstoornis voor het eerst optreedt. Dit komt doordat klachten zich geleidelijk en vanaf jonge leeftijd ontwikkelen. Daarnaast wordt meestal niet in eerste instantie hulp gezocht voor de persoonlijkheidsstoornis, maar voor andere problemen die uit deze stoornis voortkomen, zoals relatieproblemen en depressie. Om deze redenen is het vrijwel onmogelijk om het aantal nieuwe gevallen van persoonlijkheidsstoornissen te bepalen. Het aantal nieuwe DBC-gefinancierde zorgtrajecten voor persoonlijkheidsstoornissen is wel bekend (Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ, 2008).
Meer informatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Multidisciplinaire Richtlijn Persoonlijkheidsstoornissen. Richtlijn voor de diagnostiek en behandeling van volwassen patiënten met een persoonlijkheidsstoornis. Utrecht: Trimbos-Instituut; 2008. Bron
Aantal nieuwe DBC-gefinancierde zorgtrajecten voor persoonlijkheidsstoornissen
Nieuwe DBC-gefinancierde zorgtrajecten voor persoonlijkheidsstoornissen 2016
Leeftijd | Mannen | Vrouwen |
---|---|---|
0 tot 20 jaar | 16 | 54 |
20 tot 40 jaar | 465 | 946 |
40 tot 60 jaar | 387 | 518 |
60 tot 80 jaar | 117 | 145 |
80 jaar of ouder | 56 | 82 |
Bron: DBC-zorgtrajecten op CBS StatLine
- Het betreft voorlopige cijfers voor 2016
57.775 nieuwe DBC-gefinancierde zorgtrajecten voor persoonlijkheidsstoornissen
In 2016 werden 57.775 nieuwe zorgtrajecten geopend voor persoonlijkheidsstoornissen in de GGZ. Het betrof 21.675 zorgtrajecten voor mannen en 36.100 zorgtrajecten voor vrouwen. Dit komt overeen met 257 per 100.000 mannen en 421 per 100.000 vrouwen. Deze cijfers zijn gebaseerd op het aantal Diagnose Behandel Combinaties (DBC’s) voor de hoofdgroep persoonlijkheidsstoornissen als primaire- of nevendiagnose in 2016. Er kan sprake zijn van meer dan één zorgtraject voor eenzelfde diagnose per patiënt, wat mogelijk overschatting veroorzaakt. Mensen met een persoonlijkheidsstoornis die een nieuw zorgtraject hebben in de forensische GGZ, zijn niet in de cijfers meegenomen. Dit veroorzaakt juist onderschatting van het aantal mensen met een nieuwe behandeling voor een persoonlijkheidsstoornis.
Meer informatie
- Bronverantwoording: DBC's voor persoonlijkheidsstoornissen
- Achterliggende cijfers: DBC-zorgtrajecten op CBS StatLine
Datum publicatie
Bevolkingsonderzoek versus huisartsenregistratie
Niet iedereen met persoonlijkheidsstoornis bij de huisarts bekend
De cijfers over het aantal mensen met een persoonlijkheidsstoornis zijn in huisartsenregistraties lager dan de cijfers uit bevolkingsonderzoek. Hier zijn ten minste vijf oorzaken voor aan te wijzen:
- Veel mensen met een persoonlijkheidsstoornis ervaren hun symptomen als egosyntoon, waardoor de persoonlijkheid niet als afwijkend of problematisch wordt ervaren en vaak geen professionele hulp wordt gezocht (Tyrer, 2007; Krueger, 2005).
- Persoonlijkheidsstoornissen worden vaak niet of te laat herkend. Hulpverleners ervaren ook moeite om persoonlijkheidsstoornissen bespreekbaar te maken en patiënten met deze problematiek te motiveren voor een doorverwijzing (Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ, 2008).
- Er heerst onterecht pessimisme over de onveranderbaarheid dan wel ongunstige prognose van persoonlijkheidsstoornissen. Dit leidt tot terughoudendheid in het stellen van de diagnose persoonlijkheidsstoornis (Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ, 2008).
- In de specialistische GGZ gestelde diagnoses worden niet altijd opgenomen in de huisartsenregistraties (door incomplete terugkoppeling door GGZ-zorgverleners aan huisartsen, en/of incomplete toevoeging van diagnose-informatie aan het patiëntendossier).
- Een deel van de mensen met een persoonlijkheidsstoornis gaat niet eerst naar de huisarts, maar gaat direct naar een vrijgevestigd psycholoog.
Meer informatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Personality diatheses: a superior explanation than disorder. Psychological Medicine. 2007;371622017156515321114614211148150324814464143511554311(11). Bron | DOI
- Continuity of Axes I and II: Toward a Unified Model of Personality, Personality Disorders, and Clinical Disorders. Journal of Personality Disorders. 2005;19(3):233-261. Bron | DOI
- Multidisciplinaire Richtlijn Persoonlijkheidsstoornissen. Richtlijn voor de diagnostiek en behandeling van volwassen patiënten met een persoonlijkheidsstoornis. Utrecht: Trimbos-Instituut; 2008. Bron
Oorzaken persoonlijkheidsstoornissen
Zowel genen als omgeving belangrijk in ontstaan persoonlijkheidsstoornissen
Persoonlijkheidsstoornissen ontstaan als gevolg van een complexe wisselwerking tussen genetische factoren en omgevingsinvloeden. Interactie van vroege negatieve of traumatische levenservaringen met genetische factoren, kan leiden tot de ontwikkeling van een persoonlijkheidsstoornis. De wijze waarop dit precies gebeurt, verschilt per persoonlijkheidsstoornis en is niet geheel bekend (Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ, 2008).
Meer informatie
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Multidisciplinaire Richtlijn Persoonlijkheidsstoornissen. Richtlijn voor de diagnostiek en behandeling van volwassen patiënten met een persoonlijkheidsstoornis. Utrecht: Trimbos-Instituut; 2008. Bron
Gevolgen van persoonlijkheidsstoornissen voor het functioneren
Persoonlijkheidsstoornissen veroorzaken problemen op diverse gebieden
Mensen met een persoonlijkheidsstoornis ondervinden op diverse gebieden beperkingen als gevolg van hun stoornis. Dit is deels te verklaren door het feit dat veel mensen met een persoonlijkheidsstoornis, ook één of meerdere andere stoornissen hebben. Echter, ook de persoonlijkheidsstoornis op zich leidt tot functionele beperkingen. Mensen met persoonlijkheidsstoornissen functioneren beroepsmatig slechter en zijn vaker afwezig van werk dan mensen zonder persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast kan de kwaliteit van sociale relaties lager zijn en kunnen problemen worden ervaren in de vrijetijdsbesteding (Skodol et al., 2007; Lim et al., 2000; Oltmanns et al., 2002; Skodol et al., 2005).
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Personality disorder and impaired functioning from adolescence to adulthood. Br J Psychiatry. 2007;190:415-20. Pubmed | DOI
- Lost productivity among full-time workers with mental disorders. J Ment Health Policy Econ. 2000;3(3):139-146. Pubmed
- Impaired social functioning and symptoms of personality disorders assessed by peer and self-report in a nonclinical population. J Pers Disord. 2002;16(5):437-52. Pubmed
- Stability of functional impairment in patients with schizotypal, borderline, avoidant, or obsessive-compulsive personality disorder over two years. Psychol Med. 2005;35(3):443-51. Pubmed
Kwaliteit van leven bij persoonlijkheidsstoornissen
Mensen met een persoonlijkheidsstoornis hebben lagere kwaliteit van leven
Mensen met persoonlijkheidsstoornissen hebben een aanzienlijk lagere kwaliteit van leven in vergelijking met mensen zonder persoonlijkheidsstoornis. Zo is er sprake van verminderde kwaliteit van contact met vrienden en een mindere mate van zelfverwerkelijking. De kwaliteit van leven hangt voornamelijk samen met het aantal persoonlijkheidsstoornissen dat iemand heeft, en minder met de specifieke aard van de persoonlijkheidsstoornis (Soeteman et al., 2008; Cramer et al., 2006).
Comorbiditeit bij persoonlijkheidsstoornissen
Persoonlijkheidsstoornis gaat vaak gepaard met andere stoornissen
Een meerderheid van de mensen met een persoonlijkheidsstoornis heeft daarnaast tenminste één andere psychische stoornis. Stoornissen die vaak optreden naast een persoonlijkheidsstoornis zijn:
- depressieve stoornis
- bipolaire stoornis
- angststoornis
- verslavingsstoornis
- eetstoornis
- ADHD
- somatoforme stoornissen
- andere persoonlijkheidsstoornissen
Naast psychische problemen hebben mensen met een persoonlijkheidsstoornis ook vaker last van lichamelijke aandoeningen zoals hartproblemen, maag-darmaandoeningen en obesitas. Dit heeft te maken met de hoge mate van stress die wordt ervaren door mensen met een persoonlijkheidsstoornis (Hasin et al., 2005; Bowden & Maier, 2003; Coid et al., 2006; Verheul, 2001; Cassin & von Ranson, 2005; Anckarsäter et al., 2006; Garcia-Campayo et al., 2007; Soeteman et al., 2008; Kaasenbrood et al., 2013).
Bronnen en literatuur
Literatuur
- Epidemiology of major depressive disorder: results from the National Epidemiologic Survey on Alcoholism and Related Conditions. Arch Gen Psychiatry. 2005;62(10):1097-106. Pubmed | DOI
- Bipolar disorder and personality disorder. European Psychiatry. 2003;18:9s-12s. Bron | DOI
- Prevalence and correlates of personality disorder in Great Britain. Br J Psychiatry. 2006;188:423-31. Pubmed | DOI
- Co-morbidity of personality disorders in individuals with substance use disorders. Eur Psychiatry. 2001;16(5):274-82. Pubmed
- Personality and eating disorders: a decade in review. Clin Psychol Rev. 2005;25(7):895-916. Pubmed | DOI
- The impact of ADHD and autism spectrum disorders on temperament, character, and personality development. Am J Psychiatry. 2006;163(7):1239-44. Pubmed | DOI
- Personality disorders in somatization disorder patients: a controlled study in Spain. J Psychosom Res. 2007;62(6):675-80. Pubmed | DOI
- The burden of disease in personality disorders: diagnosis-specific quality of life. J Pers Disord. 2008;22(3):259-68. Pubmed | DOI
- Factsheet Kenniscentrum PS. Persoonlijkheidsstoornissen: diagnostiek en behandeling . Utrecht: Kenniscentrum Persoonlijkheidsstoornissen; 2013. Bron
Sterfte aan persoonlijkheidsstoornissen
Sterfte aan persoonlijkheidsstoornissen is laag
In de periode 2010-2019 zijn 71 mensen (25 mannen en 46 vrouwen) overleden aan persoonlijkheidsstoornissen (ICD-10-code F60) als onderliggende doodsoorzaak (CBS Doodsoorzakenstatistiek).
Datum publicatie
Toekomstige trend persoonlijkheidsstoornissen door demografische ontwikkelingen
Geen demografisch effect verwacht op aantal mensen met persoonlijkheidsstoornissen
Op basis van uitsluitend demografisch ontwikkelingen zal het absoluut aantal mensen met persoonlijkheidsstoornissen (jaarprevalentie) in de periode 2015-2040 naar verwachting gelijk blijven. Of het aantal mensen met persoonlijkheidsstoornissen toe- of afneemt wordt mede bepaald door veranderingen in factoren die de kans op het ontstaan van persoonlijkheidsstoornissen beïnvloeden (epidemiologische ontwikkelingen). De toekomstige trend op basis van epidemiologische ontwikkelingen is niet gekwantificeerd.